Misschien ben ik een Arimatheeër

Er is een persoon in het evangelie met wie ik mij in het bijzonder zou kunnen identificeren. Het is dan wel nodig een aantal eeuwen oude vooroordelen uit de weg te ruimen. We horen over hem in alle vier evangeliën. Ik wil hier niet verwijzen naar de versie die het evangelie van Johannes – in hoofdstuk 19 – ons geeft. In dat evangelie wordt gesproken over Jozef van Arimathéa als een “discipel van Jezus,” die “in het geheim uit vrees voor de Joden” aan Pilatus gevraagd heeft het lichaam van Jezus te mogen wegnemen. Samen met Nicodemus verzorgt hij dan het lijk van Jezus, wikkelt het in linnendoeken samen met de voorgeschreven specerijen.

De versie van Johannes lijkt op een latere uitwerking van het verhaal van Jozef. In het evangelie van Lucas zijn we naar mijn overtuiging dichter bij de mogelijke historische waarheid. Hier horen we dat Jozef een “raadsheer” was, dat wil zeggen een lid van het Sanhedrin. Lucas meldt meteen dat deze Jozef het niet eens was met de handelwijze van dit hoogste juridische instituut in Israël.

We horen vervolgens dat deze Jozef afkomstig was uit een ons verder onbekende stad Arimathéa. Het enige dat Lucas hierover bericht is dat het “een stad van de Joden” was. Dat betekent niet zonder meer dat we met een “joodse” stad te maken hebben, maar meer in het bijzonder leren we hierdoor dat in deze stad de partij van de “Judeeërs” dominant was. Jozef komt dus uit de kringen van de voornaamste theologische tegenstanders van Jezus.

Deze Jozef vraagt aan Pilatus om het lichaam van Jezus. Waarom? Lucas vermeldt ten eerste dat deze Jozef een goed en rechtvaardig man was. Dat moet gebleken zijn aan twee verschillende dingen. In de eerste plaats dat hij niet heeft ingestemd met de overdracht van Jezus aan de Romeinse overheid. Wellicht is hij het ook niet eens geweest met het haastige vonnis dat vooral door de partij van de Sadduceeën geveld was. En dan is er nog een tweede reden die Lucas vermeld heeft. Lucas zegt van Jozef dat deze “het Koninkrijk van God verwachtte.” Wat betekent dit alles?

De gangbare interpretatie is dat Jozef tot de kring van de nieuwe gelovigen behoort, zoals Johannes dat ons meedeelt. Maar is het nodig om dat aan te nemen? Het lijkt mij meer voor de hand te liggen, dat Jozef tot het uiterste ging in zijn gehoorzaamheid aan de Thora. Hij wilde boven alles vermijden dat Jezus, de jood uit Galilea, samen met de andere gekruisigden in een massagraf zou worden gegooid. Zijn verwachting van het Koninkrijk zou het motief kunnen zijn geweest. Wellicht heeft Jozef gedacht dat het niet kon worden uitgesloten dat Jezus de Messias was, of tenminste een Messias was of tenminste een oprecht en rechtvaardig man was met Messiaanse karaktertrekken. Het feit dat hij het Koninkrijk van God verwachtte en dat hij Jezus aan een waardig graf wil helpen, betekent nog helemaal niet dat hij tot de discipelen heeft behoord. En sterker nog, als Pilatus geweten zou hebben dat Jozef wel een discipel was geweest, zou hij het lijk van Jezus niet hebben overgedragen.

Jozef van Arimathea is dus een thoragetrouwe jood, die de verlossing van Israël verwachtte en in ieder geval innerlijk bezwaar heeft gemaakt tegen het optreden van de Hogepriester met een handjevol getrouwen die de overlevering van Jezus aan de Romeinen had voorbereid. Het is ook niet ondenkbaar dat Pilatus het lijk van Jezus heeft vrijgegeven omdat hij in Jozef geen gevaarlijke discipel zag en wellicht geplaagd werd door zijn eigen geweten.

Wat betekent dit in theologische zin? Is het mogelijk je voor te stellen dat een thoragetrouwe Jood weliswaar geen discipel van Jezus wordt, maar wel kan inzien dat hij net als Jezus een vurig verlangen heeft naar de komst van het Messiaanse rijk, naar de komst van het Koninkrijk van God. En dat hij juist als thoragetrouwe Jood van mening was, dat zelfs een falende Messias recht heeft op een joodse begrafenis. Met een opstanding van Jezus heeft hij zeker niet gerekend. In de evangeliën zijn zowel Jozef als Nicodemus buiten beeld als de vrouwen het lege graf ontdekken en Maria de verschijning van Jezus ervaart. Reden genoeg om te concluderen dat ze geen opstandingsgeloof hebben gehad.

De trouw aan de Thora en de levendige verwachting van de komst van het Koninkrijk staan niet gelijk aan het geloof in Jezus als de opgestane Messias, die nu een nieuwe gemeenschap sticht waarin jood en niet-jood op gelijke wijze zijn opgenomen. Op grond hiervan is er misschien een positie te construeren, die in de volle zin Joods is, en toch een positieve relatie heeft tot de persoon van de historische Jezus. Zo iemand zou je wellicht een Arimatheeër kunnen noemen. Zo iemand zou de waarde van Jezus’ onderwijs volledig erkennen. Zo iemand zou Jezus’ prediking van het naderende Koninkrijk als een vanzelfsprekend en belangrijk element van het joodse denken beschouwen. Maar zo iemand zou de verkondiging van de apostelen van de hand moeten wijzen als in strijd met de Thora.

Misschien ben ik wel een Arimatheeër.

Dit bericht is geplaatst in Autobiografisch, Bijbelse Theologie, Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *