In Memoriam: Kees-Jan Brons

Tekst van de redevoering, gehouden bij de begrafenis van Kees-Jan Brons op vrijdag 17 november 2023 in de Thomaskerk in Amsterdam. Rudi te Velde en ik kregen van hemzelf het verzoek om deze eredienst tot zijn gedachtenis te verzorgen. Omdat “jullie het dichtste bij mij staan bij mijn zowel filosofische als theologische gedachtengoed.”


Lieve Marijke, beste familie, vrienden, studenten en collega’s van Kees-Jan. Het einde is toch plotseling gekomen, ondanks het feit dat wij wisten dat hij al lange tijd ziek was. Kees-Jan heeft zijn 80e verjaardag net niet mogen vieren. Vandaag willen we zijn nagedachtenis recht doen. Dat betekent in zijn geval dat we ook moeten proberen te zeggen wat hij als filosoof, als leraar betekend heeft voor zijn vele collega’s en studenten. Maar ook de man zelf, als vader en grootvader, zullen we vandaag recht moeten doen. Zo willen we een begin maken met heling. Want het is duidelijk dat hij een groot gemis achterlaat. Het is geen overdrijving wanneer we zeggen dat hij in het leven van velen een enorm grote invloed heeft gehad. 

Deze opdracht is echter zeker niet makkelijk. De filosoof Hegel zou op zijn sterfbed gezegd hebben: “er is in de hele wereld maar één man die mij begrepen heeft, en hij heeft mij verkeerd begrepen.” Daaruit valt een les te trekken. Er is denk ik een groot risico verbonden aan elke poging om het filosofische werk van Kees-Jan Brons uit te leggen, begrijpelijk te maken. En dat risico is zeker iets dat Kees-Jan zelf heeft onderkend. Hij zegt dat in een van zijn laatste artikelen: “Toch meet Hegel zijn leermeester Kant te veel af aan de visie die hij zelf onder woorden wil brengen.” Het risico bestaat dat ik mijn leermeester Brons teveel afmeet aan de visie die ik zelf onder woorden wil brengen.  Dat gevaar is er ook wanneer we gaan spreken over zijn persoon. Is dat niet een ervaring die we allemaal met hem hebben opgedaan? Dat hij in vele opzichten, ook bij degenen die hem het meest nabij waren, toch op zekere hoogte raadselachtig was, en niet heel veel van zichzelf heeft kunnen of willen tonen? 

Lees verder

Geplaatst in Autobiografisch | Getagged , | 1 reactie

Over twee soorten verlossing…

Verlossing is een gebeurtenis die zich in de openbaarheid voltrekt, dat wil zeggen in de geschiedenis en in een menselijke gemeenschap. Verlossing is zichtbaar. Dat is de joodse opvatting van verlossing die ook de houding tegenover de Messias bepaald heeft.  Het christendom heeft de teksten van het Oude Testament vanaf het begin benaderd met een strategie van vergeestelijking. “De verborgen betekenis van de profetieën was altijd het geestelijke,” zegt Blaise Pascal. “De joden hebben dat geestelijke nooit kunnen ontdekken, en als ze het al ontdekt hadden, was het geen voorwerp van liefde geweest. Het Jodendom is belast met het materiële, en daarom vijandig tegenover het geestelijke.” Lees verder

Geplaatst in Israël, Theologie, Theologische kritiek | Een reactie plaatsen

De vergeestelijking van het land

Vorige week stond het in een Doopsgezind gemeenteblad: “wij kunnen zingen over Israël, omdat Israël een idee is en niet het zelfde als de huidige staat Israël.” Die uitspraak veronderstelde een zorg dat het zingen van Psalmen of andere liederen waarin het gaat over Israël, over Zion of over het beloofde land Kanaän, een soort politieke ondersteuning van de staat Israël zou betekenen. Blijkbaar zijn er mensen die op dit moment de acties van het Israëlische leger in Gaza met verontwaardiging gadeslaan. Lees verder

Geplaatst in Israël | 1 reactie

Donkere tijden – Rabbi Diane Elliot

Dit verhaal werd voor het eerst gepubliceerd op My Jewish Learning.

(JTA) – De afgelopen week zijn we de Hebreeuwse maand Kislev ingegaan, de maand waarin we hier op het noordelijk halfrond vaak de langste, donkerste nachten van het jaar hebben. Als het licht elke dag krimpt, ervaar ik een beklemmend gevoel in mijn buik, een angstig gefladder van het hart. De tijd voelt samengeperst, alsof er niet genoeg uren in een dag zitten om alles te doen wat gedaan moet worden. Als het licht verdwijnt aan het einde van deze verkorte dagen, trek ik de gordijnen dicht en doe ik de lampen aan, omdat ik van mijn huis een eiland van warmte en licht wil maken tegenover de naderende duisternis.

Mijn huiver bij het aanbreken van de nacht weerspiegelt de oerangst voor het donker die wordt toegeschreven aan de eerste mythische mensen, Adam en Eva. Een talmoedisch verhaal, te vinden in Avodah Zarah 8a, stelt zich voor hoe de twee uitzinnig worden als de duisternis valt aan het einde van de eerste dag van hun leven. Ze zijn God ongehoorzaam geweest door te eten van de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad en nu zijn ze doodsbang. “Wee mij,” jammert Adam, “dat de wereld om mij heen verduistert omdat ik gezondigd heb! De wereld zal terugkeren naar chaos en leegte; dit is het doodvonnis van de hemel over mij!”

In deze midrasj ervaart Adam de komst van de duisternis als straf. Zijn woorden roepen het soort existentiële huivering op die een mens in het donker kan overvallen, als de vertrouwde vormen en kleuren van de wereld overdag oplossen in de spoorloze nacht. Geen wonder dat duisternis vaak een metafoor is voor de engste tijden, tijden zoals deze, waarin we overspoeld door verdriet, angst en woede getuige zijn van de wreedheden van oorlog, van ontketende haat en uitvergroot lijden, van verwoeste dromen en gedempte hoop. “Dit zijn donkere tijden”, zeggen we tegen elkaar.

Misschien is het niet meer dan normaal dat mensen proberen de duisternis te bestrijden met onze haarden, kampvuren en schitterende winterlichtjes. Wij Joden doen dit vanaf 25 Kislev, wanneer we Chanoeka-kaarsen aansteken ter herinnering aan de militaire overwinning van de Hasmoneeën op de Seleucidische Grieken en de herinwijding van de Jeruzalemse Tempel. Maar op een meer primair niveau doen we dit om onszelf eraan te herinneren dat zelfs een klein vlammetje de diepste duisternis onmiddellijk verdrijft en hoop biedt, een licht aan het einde van de tunnel.

En toch valt het me op dat veel van de meest transformerende en transcendente momenten van onze traditie zich ontvouwen in het donker, in een droomruimte die rijk is aan spirituele potentie. In Toldot, de Torah portie van deze week, bijvoorbeeld, ontmoeten we Jacob, wiens reis naar zelfrealisatie wordt begeleid door twee aangrijpende nachtelijke episodes. Op de vlucht voor zijn woedende broer heeft hij een profetische droom waarin engelen een ladder tussen hemel en aarde opklimmen en afdalen, terwijl God over hem waakt en hem bescherming belooft. Als hij zo’n 20 jaar later weer thuiskomt, worstelt hij de hele nacht met een mysterieus wezen, misschien zijn eigen schaduwzelf, die hem uiteindelijk zegent als de dageraad aanbreekt en hem Israël noemt, degene die met God strijdt en overwint.

Ondanks de angst die duisternis oproept, bieden donkere tijden unieke mogelijkheden. Ze vertragen ons en nodigen ons uit om te rusten in het moment. Soms dwingen ze ons om pijnlijke waarheden onder ogen te zien. Ze dagen ons uit om ons gebedsleven te verdiepen, ons geloof en onze vastberadenheid te versterken en innerlijke bronnen en mogelijkheden voor transformatie te ontdekken waarvan we misschien niet wisten dat we ze bezaten.

Jaren geleden oefende ik ’s nachts in het bos te wandelen zonder zaklamp en ontdekte dat als ik diep kon ademen en ontspannen in de duisternis, mijn ogen zich na verloop van tijd aanpasten en ik veel meer kon zien dan ik voor mogelijk hield. Niet alleen mijn ogen, maar mijn hele lichaam begon te zien in het donker op manieren die ik niet kon in het daglicht. Ik kon mijn weg vinden.

Adam en Eva, zo gaat het verhaal, zaten tegenover elkaar in die eerste traumatische nacht, vastend en wenend. Toen de dageraad eindelijk aanbrak, realiseerden ze zich dat er geen einde kwam aan de pas geschapen wereld en dat de afwisseling van licht en donker, dag en nacht, gewoon de manier van de wereld was. Als ze zich niet zo schuldig en doodsbang hadden gevoeld, hadden ze misschien nieuwsgierig om zich heen kunnen kijken toen het licht afnam en hadden opgemerkt hoe hun ogen waren voorbereid om vele subtiele grijstinten, het palet van de duisternis, op te pikken. Misschien paste hun zicht zich geleidelijk aan het donker aan en konden ze, in de subtiele gloed van het sterrenlicht, de vertrouwde, geruststellende trekken van het gezicht van de ander onderscheiden en werden ze gekalmeerd en getroost, zelfs midden in hun verdriet.

Zou het kunnen dat we in ons verlangen naar de opleving van het licht, de geschenken van de duisternis niet herkennen en niet volledig ontvangen? Dat ik, door mijn rolgordijnen dicht te doen tegen de verschrikkingen van de nacht, ook de uitgestrektheid van de kosmos buitensluit, de glinsterende puntjes van verre sterren, de stralende wintermaan en de intieme, omhullende stilte van het donker?

RABBI DIANE ELLIOT
is spiritueel leider en somatisch therapeut. Ze leidt retraites, geeft nationaal les en werkt met individuen in spirituele begeleiding. Lees meer over haar werk op www.whollypresent.org.

Geplaatst in Algemeen | Een reactie plaatsen

In Memoriam Kees-Jan Brons (english version)

Text of the speech delivered at the funeral of Kees-Jan Brons at the Thomas Church in Amsterdam on Friday 17 November 2023.


The philosopher Hegel is reported to have said on his deathbed, “There is only one man in the whole world who understood me, and he misunderstood me.” There is a lesson to be drawn from this. There is, I think, a great risk involved in any attempt to explain Kees-Jan Brons’ philosophical work, to make it understandable. And that risk is certainly something that Kees-Jan himself has recognized. He says so in one of his latest articles, “Yet Hegel measures his teacher Kant too much by the vision he himself wants to put into words.” There is a risk that I measure my teacher Brons too much by the vision I myself want to put into words.

Kees Jan also did not want followers who would slavishly imitate him. And it is certainly true, let me confess it as a personal sin, that in the nearly 50 years in which I have known Kees-Jan, although I have tried to understand his intentions, his projects, I have certainly also and perhaps mainly been interested in applying what I had learned from him within my own questions and projects.

47 years ago, I got to know Kees-Jan Brons. First, as the philosophy teacher who distinguished himself from many others by the great seriousness and passion with which he practiced his subject and the extreme accuracy with which he read and explained texts. He soon became my mentor, with whom I spent much of my academic studies. When I started studying theology alongside philosophy, he proved to be a valuable interlocutor in that other subject as well. After all, he had also worked with the Dutch Mennonite professor Oosterbaan and was familiar with the writings of the theologian Karl Barth. Then a friendship developed, which sometimes went a long time without contact, and then suddenly blossomed again. I remember conversations about Lévinas and Husserl when I lived in Bussum. Conversations about Karl Barth when I lived in Lelystad, the relationship between Kant and Hegel everywhere and at all times, the possible value of being a pastor as a profession in modern times when I lived in Bussum and IJmuiden, conversations also about whether an attitude of faith was appropriate to a philosophical grounding. Thinking within a tradition with its handed-down propositions was not simply acceptable to him. Often and in various ways, he has asked whether the content of my teaching within the various churches where I have been pastor was not too stilted, too unreflective.

When Rudi te Velde and I were allowed to have a final conversation with him last Thursday, that was one of his concerns. He put us in charge of conducting this farewell service, with this very indication: “A certain openness is needed, a great firmness is not desirable.” And when I asked him if it should then still be a real worship service, he was adamant in his answer. Yes, a worship service, because faith had always been of great importance to him and certainly now. I would have liked to ask him what exactly he meant by faith. The only clue I had and have was the statement he made when I announced to him that I had chosen to become a pastor. “That’s nice,” he said, “then you are concerned with people’s personal truth.” Did he understand it that way for himself? Faith as a personal attitude of openness and trust? Would it have been something like a personal truth for them besides found and argued truth? A truth that perhaps could not easily be put into words precisely because any firmness was out of the question?

Friends, students, and colleagues will each have a view of how Kees-Jan influenced each of us. And the wonderful thing is that I think he influenced each of us differently. In conversations, he was often focused on what each of us needed to take the next step. Wasn’t there always that question at the beginning of a conversation: what are you working on now?

In the same way Kees-Jan interacted with his students, he also interacted with people around him. He had the rare ability to make contact easily because of his great charm and willingness to listen to problems. On the other hand, he also distanced himself easily, breaking off contact with people he didn’t like, people about whom he could also sometimes be harsh and critical.

His main influence on us all, I think, and this is one of the outstanding qualities of his thinking, was his accuracy in reading texts. He once said that the purpose of interpreting a text lay in achieving a transparency of the text through which the matter at hand could be formulated in a pure way. The matter itself emerges from the well-understood text. He also sometimes used the word “toedracht” (difficult to translate: something like the real event considered from all possible angles), to indicate the reality of a being, a word that some of his colleagues felt was inappropriate, but which I – and others – gladly adopted.

But what then is the ultimate issue that emerges in Kees-Jan’s texts when we try to read after his fashion? It cannot fail to be that that matter will always be linked back to what we ourselves are trying to put into words. And then we are back to the inevitable misunderstanding of the actual, the essential thing Kees-Jan had in mind.

Perhaps it was this: facing the project of modern philosophy from Hegel onwards, showing the importance of focusing on being as being. What the real self was, without an external determination of its objectivity. Perhaps it is this: to bring about the understanding of the inner movement of modern philosophy and its project. Or perhaps it is this: showing that in the face of postmodernity, it is worth upholding the intrinsic value of human personality and self-consciousness. All these attempts to put the case, his case, into words betrayed something of the influence of a vision of his own. Yet I heard him defend each of these statements in one way or another.

As strict and precise as he was to himself in explaining texts, he could also be so in dealing with other people, institutions, and even family members. Always probing, getting to the bottom of something, not resting until the only correct answer was found. That must not always have been easy for the children in the family. For it took strength and perhaps even strength to hold your own against his critical spirit.

Sometimes it could have been a little less. When I announced 30 years ago that I had started a reading group on the philosopher Schelling with some friends, he started to question me. What exactly was the purpose? What then was the issue we sought to clarify with the aid of Schelling? In short: why Schelling? I stammered some answers, got red in the face, and nothing more came of the reading group. Because I didn’t know the purpose, and I couldn’t answer the question of what I was actually looking for in Schelling, because that’s how it was with me – and probably with others too – if the project fell under Kees-Jan’s critical attention, there was no resurrection. Yet I never resented that. After all, as annoying as that was, he was usually just right. Perhaps this is recognizable to many. As warm as my feelings could be for him, I was also always a bit shy because he could also make harsh judgments.

All that notwithstanding, I always enjoyed the visits to his house, and meeting not only him but also his wife Marijke. Her presence also always took away some of the tension, and besides, she was the only one who could help me get a cup of coffee. Because he didn’t do such things.

May Kees-Jan now rest in the arms of the God about whom we may not be certain, but whom we may invoke in an unfounded, but no less powerful trust.

Geplaatst in Autobiografisch | Een reactie plaatsen

De duisternis zal sterven – toespraak van Manis Friedman

De wereld bezitten


Toen ik Abraham voor het eerst ontmoette, was ik 19 jaar. Ik bladerde voor het eerst door de pagina’s van Genesis om te zien of er iets in stond dat me zou aanspreken. Het scheppingsverhaal was geweldig. Maar het Abraham verhaal deed het niet voor mij.
Totdat ik bij het gedeelte kwam waarin G-d Abraham informeert over Zijn vernietigingsprogramma voor de goddeloze mensen van Sodom.
Dit is gekkenwerk: Abraham begint ruzie te maken met G-d. Dezelfde G-d die net een paar bladzijden terug hemel en aarde had geschapen. Hij zegt: “Kijk, ze kunnen niet allemaal slecht zijn! U bent de officiële rechter van de hele aarde! En jij gaat de dingen niet eerlijk beoordelen! Dat mag je niet!” Lees verder

Geplaatst in Israël | Een reactie plaatsen

Ouweneel in English: 14 theses regarding the Israeli “Palestinian” conflict

Because of the war in Israel, the debate on the Palestinian-Israeli conflict has flared up again considerably. Progressive MPs stand up for Palestine and theologians oppose what they see as Israel’s evil policies with a manifesto. And on the other hand, Christians point to the Biblical land promises for the people of Israel. The current debate is a good time to clarify the issue on the basis of 14 theses. Lees verder

Geplaatst in Israël | Een reactie plaatsen

Willem Ouweneel: Alleen de Messias kan hier helpen

Vanwege de oorlog in Israël is de discussie over het Palestijns-Israëlische conflict weer behoorlijk opgelaaid. Progressieve Kamerleden komen op voor Palestina en theologen verzetten zich met een manifest tegen het in hun ogen kwalijke Israëlische beleid. En aan de andere kant wijzen christenen op de Bijbelse landbeloften voor het volk Israël. Het actuele debat is een goed moment om aan de hand van veertien stellingen duidelijkheid te scheppen. Lees verder

Geplaatst in Algemeen, Israël | 1 reactie

Oorlog met de Filistijnen

De eerste Misjna van het traktaat Sanhedrin in de Babylonische Talmoed spreekt over het aangaan van een oorlog uit vrije keuze. Het is een wonderlijke passage die wel enige interpretatie nodig heeft. Wat kan en mag Israël doen wanneer het een koning heeft, een priesterschap, een sanhedrin en een bepaalde (onduidelijke) manier om de wil van Hasjem te ontdekken? Op de achtergrond de vraag of een dergelijke oorlog, die niet uit politieke nood of tot zelfverdediging wordt ondernomen, wel is toegestaan.

De tekst uit Sanhedrin geeft meer een hint dan een echte uitleg van de voorwaarden om tot een proclamatie van een oorlog over te gaan.

Het uitgangspunt is de vraag van de wijzen uit Israël. Zij zeggen: “soevereine Koning, uw volk Israël heeft voedsel nodig.”

Er is een hongersnood gaande of dreigt te komen, en het is wel interessant dat het niet de ambtenaren zijn, maar de rabbijnen die de Koning hier waarschuwen. De wijzen vertegenwoordigen niet alleen maar het volk maar ze zijn ook de gezaghebbende uitleggers van de Torah. De nood van het volk Israël is daarmee boven alle twijfel verheven, zoals het ook om betwijfelbaar is dat de Koning als de grote Herder van het volk en als representant van Hasjem de opdracht heeft om die nood te lenigen.

Bij een dergelijke nood moet in de eerste plaats de economie voor een oplossing zorgen. Dit is Davids antwoord: ga dan en onderhoud jezelf door onderling handel te drijven.” In het geval van een hongersnood, die natuurlijk grote tekorten in voedsel met zich meebrengt, kan dit onderling handel drijven alleen maar betekenen dat de sterkeren, dat wil zeggen de rijken, solidair moeten zijn met de armen. Misschien betekent het woord “handel” dat hier gebruikt wordt, dat er ook weer geen sprake kan zijn van zuivere vrijgevigheid. Het is een economische maatregel maar geen religieuze verplichting.

De crisis is echter groter dan je zou denken. Dit is wat de wijzen zeggen: “een handvol kan de leeuw niet bevredigen, en een (water-)put kan niet worden gevuld met zijn eigen water (maar heeft regenwater nodig of water van buitenaf).” De bedoeling lijkt te zijn dat geen enkele gemeenschap in staat is om te overleven op alleen zijn eigen middelen. Er is altijd hulp van buiten nodig, handel dus met andere gemeenschappen. Ook dus eventueel handel met de Filistijnen! Maar wat als die weigeren te (onder-)handelen?

De noodzaak tot handel geldt dus ook voor de gehele gemeenschap van Israël. Wat moet dan worden gedaan om te overleven? De achtergrond van dit verhaal zou kunnen zijn, dat Israël zelf voortdurend geleden heeft onder de invallen van de Filistijnen, die rooftochten op het gebied van Israël hadden ondernomen.  De tekorten van de gemeenschappen in Israël zou heel goed ontstaan kunnen zijn, door deze voortdurende rooftochten. Dat maakt het in ieder geval duidelijker wat David hier nu als opdracht geeft: “ga dan en strek je handen uit met een troep (soldaten).” Dat is de opdracht om tot de gewapende strijd over te gaan tegen rovers – terroristen – die het voortbestaan van Israël in gevaar brengen.

Maar zelfs een dergelijke noodzakelijke strijd om het overleven, kan alleen worden afgekondigd onder bepaalde voorwaarden. Zo voorzichtig is Israël zelfs met het idee van een noodzakelijke strijd. Deze voorwaarden worden in het verhaal op een rij gezet: de wijzen, wellicht samen met ambtenaren, overleggen met Achitofel, de Hogepriester. Ondanks het feit dat deze Achitofel de kant van Absalom had gekozen bij diens opstand tegen David, werd hij toch gezien als een bijna volmaakte adviseur van de koning.

“En in die dagen was Achitofels raad, die hij gaf, alsof men naar Gods Woord luisterde (2 Sam 16:23).

Dat is de eerste stap, het inwinnen van het advies van een wijze politicus. En dan de tweede stap, het inwinnen van het advies van het Sanhedrin, vergelijkbaar met het hooggerechtshof. Na de vraag of het politiek verstandig is om een oorlog te beginnen, komt de vraag of het juridisch aanvaardbaar is. Mag men in deze en dergelijke noodgevallen een gewapende strijd beginnen? Impliciet in het verhaal, lijkt mij, wordt ervan uitgegaan dat de gewapende strijd bedoeld is tegen de Filistijnse terroristen. Omdat we weten dat deze voortdurend rooftochten hielden in het land Israël, kan het Sanhedrin de voorgenomen strijd zien als een middel tot restitutie, tot het vereffenen van een uitstaande rekening. Daarbij gaat het niet om wraak, want deze gewapende strijd vindt pas plaats als het voortbestaan van Israël op het spel staat. Veroorzaakt door de hongersnood die weer veroorzaakt is door de rooftochten van de Filistijnen.

Maar zelfs dan is nog niet voldaan aan alle voorwaarden. Dan nog moeten de zogenaamde Urim en Tumim worden geraadpleegd. Destijds werd dat gezien als een zeker middel om vast te stellen of Hasjem deze oorlog ook had toegelaten. Een dergelijke middel ontbreekt natuurlijk in onze dagen. En dat zou betekenen dat een dergelijke oorlog het zonder een goddelijke bevestiging moet stellen. Een gevecht tegen moderne Filistijnen houdt dan altijd het risico in dat het de bedoelingen van Hasjem tegenspreekt. De wijze politieke raad, het juridisch advies van het Sanhedrin, de argumenten: er is geen sprake van raak, het voortbestaan van Israël staat op het spel, de moderne Filistijnen hebben het zelf uitgelokt, en ondanks het geduld van Israël is nu de maat vol en de nood te hoog om te negeren – dat alles is nu nog het enige op grond waarvan de gewapende strijd met deze Filistijnen mag worden gevoerd.

Een defensieve oorlog tegen vijanden van Israël, die het voortbestaan van het volk bedreigen, is trouwens niet eens een vrijwillige, maar een verplichte oorlog. Die oorlog woedt al heel lang nu, en de afkondiging van een “oorlog” met Hamas is alleen een bevestiging van een strijd die al bestaat. In dat geval hoeven we niet eens te kijken naar deze lijst van condities.

Oh, tussen haakjes, de Filistijnen woonden destijds in het gebied dat nu Gaza heet.

Geplaatst in Algemeen, Israël, Talmoed | Een reactie plaatsen

Propaganda – licht wordt duisternis

Amir Gilboa

In de duisternis

Als ze mij steen laten zien en ik zeg steen zullen zij steen zeggen.
Als ze mij hout laten zien en ik zeg hout zullen zij hout zeggen.
Maar als ze mij bloed laten zien en ik zeg bloed zeggen zij kleur.
Als ze mij bloed laten zien en ik zeg bloed zeggen zij kleur.


Dat is wat propaganda doet.

Zo worden Israëlische burgers tot gewapende vijanden gemaakt. Weerloze slachtoffers tot overwonnen vijanden. Zijn we het al vergeten? Hebben we het al uit ons geheugen gewist?

Alsof het bloed van Israëli’s slechts een kleur is. Dat kun je naar believen verspillen op het altaar van je politieke dromen. Je bent toch al geknecht door je eigen fanaten, die extremisme als gif in de harten van je kinderen spuiten. Schuld! Schuld! Verleg de schuld! Het zijn de

zionistenextremistenwesterlingenchristenhonden

Nooit jijzelf, die wapens geeft aan een 14-jarige, hem bewapent met machetes. Doodt de honden!

Opvoeding Hamas-stijl.

Nooit jijzelf, die zich nooit verzette tegen de gangsters die jouw volk beroven van geld en benzine. Doodt de honden!

Want jij bent slachtoffer, want jij kon de Joden niet uit Palestina verdrijven. Doodt ze! Doodt ze! Dat is jouw enige antwoord.

En als jullie bloed zien van een Israëli, dan zeggen jullie:

KLEUR!

 

Geplaatst in Israël | Een reactie plaatsen