De Torah voor Noachiden

Gen 3:5 Exodus 20:3

1. Van toepassing op Ben Noach – Wetten over afgoderij
1. Weten dat G-d bestaat (Ex. 20:2; Deut. 5:6)
2. Niet de gedachte koesteren dat er een andere god is dan de Eeuwige
3. Te weten dat G-d Eén is, een volkomen Eenheid (Deut. 6:4).
4. G-d liefhebben (Deut. 6:5) Bereikt door het leren en uitvoeren van mitswa’s.
5. Hem eerbiedig te vrezen (Deut. 6:13; 10:20).
6. Het woord van G-d niet op de proef te stellen (Deut. 6:16). Men leert hoe men Zijn woord niet op de proef moet stellen door Torastudie.
7. Zijn goede en oprechte wegen na te volgen (Deut. 28:9) Wordt bereikt door het leren van Torah en het verrichten van mitswa’s.
8. Geen gegraveerd beeld te maken; noch het zelf te maken, noch het door anderen te laten maken (Ex. 20:4).
9. Geen figuren te maken voor versiering, ook al worden ze niet aanbeden (Ex. 20:20)
10. Geen afgoden te maken, zelfs niet voor anderen (Ex. 34:17; Lev. 19:4).
11. Geen sieraad te gebruiken van enig voorwerp van afgodische verering (Deut. 7:25).
12. Geen gebruik te maken van een afgod of van de bijbehorende voorwerpen, offergaven of plengoffers (Deut. 7:26) Zie Druivenprodukten .
13. Geen wijn van afgodendienaars te drinken (Deut. 32:38) Zie Druivenprodukten .
14. Een afgod niet te vereren op de wijze waarop hij gewoonlijk vereerd wordt (Ex. 20:5).
15. Niet te buigen voor een afgod, ook al is dat niet de wijze van aanbidding (Ex. 20:5)
16. Niet te profeteren in de naam van een afgod (Ex. 23:13; Deut. 18:20).
17. Niet te luisteren naar iemand die profeteert in de naam van een afgod (Deut. 13:4)
18. De kinderen Israëls niet te doen dwalen tot afgoderij (Ex. 23:13)
19. Niet een Israëliet tot afgoderij te verleiden (Deut. 13:12).
20. Om afgoderij en haar aanhangsels te vernietigen (Deut. 12:2-3).
21. De verleider tot afgoderij niet lief te hebben (Deut. 13:9) Zendeling.
22. Niet op te geven de verleider tot afgoderij te haten (Deut. 13:9)
23. De verleider niet te redden van de doodstraf, maar bij zijn terechtstelling te staan (Deut. 13:9)
24. Een persoon, die hij tot afgoderij poogde te verleiden, zal geen pleidooien houden voor de vrijspraak van de verleider (Deut. 13:9)
25. Niet te zweren bij een afgod tot zijn aanbidders, noch hen te doen zweren bij die afgod (Ex. 23:13).
26. Zich niet op afgoderij te richten (Lev. 19:4).
27. De instellingen van de afgodendienaars noch hun gewoonten over te nemen (Lev. 18:3; Lev. 20:23) Overwogen wordt mogelijk een nieuwe godsdienst te scheppen.
28. Geen kind door het vuur laten gaan voor Molech (Lev. 18:21).
29. Niet te laten leven iemand die hekserij beoefent (Ex. 22:17).
30. Niet te beoefenen onein (het waarnemen van tijden of seizoenen als gunstig of ongunstig, gebruikmakend van astrologie) (Lev. 19:26).
31. Niet nachesh te beoefenen (dingen doen op grond van tekenen en voortekenen; bezweringen en bezweringen gebruiken) (Lev.19:26)
32. Geen ovoth (geesten) te raadplegen (Lev. 19:31).
33. Geen yid’onim (tovenaars) te raadplegen (Lev. 19:31)
34. Geen kisoef (toverij met kruiden, stenen en voorwerpen die de mensen gebruiken) te beoefenen (Deut. 18:10).
35. Geen kessem te beoefenen (een algemene term voor magische praktijken) (Deut. 18:10)
36. Niet de kunst van een chover chaver te beoefenen (spreuken uitspreken over slangen en schorpioenen) (Deut. 18:11)
37. Niet te onderzoeken aan een ob (een geest) (Deut. 18:11).
38. De metim (doden) niet te zoeken (Deut. 18:11).
39. Niets te vragen aan een yid’oni (tovenaar) (Deut. 18:11)
40. Niet de gehele baard te verwijderen, zoals de afgodendienaars (Lev. 19:27).
41. Niet de hoeken van het hoofd rond te maken, zoals de afgodische priesters doen (Lev. 19:27).
42. Zichzelf niet te snijden of insnijdingen in zijn vlees te maken uit droefheid, zoals de afgodendienaars (Lev. 19:28; Deut. 14:1).
43. Niet het lichaam te tatoeëren, zoals de afgodendienaars (Lev. 19:28).
44. Geen kale plek voor de doden te maken (Deut. 14:1).
45. Geen boom te planten ter verering (Deut. 16:21).
46. Geen zuil op te richten (voor de eredienst) (Deut. 16:22)
47. Geen gunst te bewijzen aan afgodendienaars (Deut. 7:2)
48. Geen afgodendienaars in ons land te vestigen (Ex. 23:33) ( kan overal gebeuren, maar vooral in Israël)
49. Geen steen ter aanbidding neer te leggen (Lev. 26:1)

2. Van toepassing op Ben Noach – Wetten van Godslastering
Gen. 3:4-5
50. Niet te lasteren (Ex. 22:27; in christelijke teksten, Ex. 22:28), waarop de doodstraf staat (Lev. 24:16)
51. Om G-ds naam te heiligen (Lev. 22:32
52. G-ds naam niet te ontheiligen (Lev . 22:32)

3. Van toepassing op Ben Noach – Wetten van Seksuele Perversie
53. Zich niet over te geven aan vertrouwdheden met verwanten, zoals zoenen, omhelzen, knipogen, huppelen, wat kan leiden tot incest (Lev. 18:6).
54. Geen incest te plegen met zijn moeder (Lev. 18:7)
55. Geen sodomie te plegen met zijn vader (Lev. 18:7)
56. Geen incest te plegen met de vrouw van zijn vader (Lev. 18:8)
57. Geen incest te plegen met iemands zuster (Lev. 18:9)
58. Geen incest te plegen met de dochter van iemands vaders vrouw (Lev. 18:11)
59. Geen incest te plegen met de dochter van iemands zoon (Lev. 18:10)
60. Geen incest plegen met de dochter van iemands dochter (Lev. 18:10)
61. Geen incest te plegen met iemands dochter (dit staat niet expliciet in de Tora, maar wordt afgeleid uit andere expliciete geboden die het zouden omvatten).
62. Geen incest te plegen met iemands vaders zuster (Lev. 18:12)
63. Geen incest te plegen met de zuster van iemands moeder (Lev. 18:13)
64. Geen incest te plegen met de vrouw van iemands vaders broers (Lev. 18:14)
65. Geen sodomie te plegen met de broeder van iemands vader (Lev. 18:14)
66. Geen incest te plegen met de vrouw van iemands zoon (Lev. 18:15)
67. Geen incest te plegen met de vrouw van zijn broeder (Lev. 18:16)
68. Geen incest te plegen met de dochter van zijn vrouw (Lev. 18:17)
69. Geen incest te plegen met de dochter van de zoon van iemands vrouw (Lev. 18:17)
70. Geen incest te plegen met de dochter van de dochter van iemands vrouw (Lev. 18:17)
71. Geen incest te plegen met de zuster van iemands vrouw (Lev. 18:18)
72. Geen gemeenschap te hebben met een vrouw, in haar menstruatieperiode (Lev. 18:19)
73. Geen gemeenschap te hebben met de vrouw van een andere man (Lev. 18:20)
74. Geen sodomie te plegen met een man (Lev. 18:22)
75. Geen gemeenschap te hebben met een beest (Lev. 18:23)
76. Dat een vrouw geen gemeenschap zal hebben met een beest (Lev. 18:23)
77. Dat men het mannetje van geen enkele soort zal castreren; noch een man, noch een huisdier, noch een wild dier, noch een gevogelte (Lev. 22:24)

4. Van toepassing op Ben Noach – Wetten over de moord
78. Een onschuldige niet te doden (Ex. 20:13).
79. Geen mens van Israël te ontvoeren (Ex. 20:13) (volgens de Talmoed slaat dit vers op het stelen van een persoon, onderscheiden van Lev. 19:11, betreffende het ontnemen van eigendom)
80. Gij zult u niet wreken, noch enige wrok koesteren tegen de kinderen van uw volk, maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de HEERE].
81. Uw naaste liefhebben als uzelf (Lev. 19:18) 4 .לֹֽא-תִקֹּם וְלֹֽא-תִטֹּר אֶת-בְּנֵי עַמֶּךָ וְאָֽהַבְתָּ לְרֵעֲךָ כָּמֹוךָ אֲנִי יְהוָֽה
82. Niet werkeloos toezien wanneer een mensenleven in gevaar is (Lev. 19:16) Staat gelijk met het plegen van moord.
83. Niemand onrecht te doen in de spraak (Lev. 25:17)
84. Geen verhalen te dragen (Lev. 19:16)
85. Geen haat in zijn hart te koesteren (Lev. 19:17)
86. Geen wraak te nemen (Lev. 19:18).
87. Geen wrok te koesteren (Lev. 19:18)
88. Uw broeder in uw hart niet te haten (Lev. 19:17)
89. De doven niet te vervloeken (Lev. 19:14) (bij implicatie: als gij niet vloeken moogt, die niet horen, dan mag u zeker niet hen vervloeken die dat wel kunnen) לֹא-תְקַלֵּל חֵרֵשׁ וְלִפְנֵי עִוֵּר לֹא תִתֵּן מִכְשֹׁל וְיָרֵאתָ מֵּאֱלֹהֶיךָ אֲנִי יְהוָֽה [Gij zult de doven niet vervloeken, noch een struikelblok zetten voor de blinde, maar gij zult uw God vrezen: Ik ben de HEERE].
90. De eenvoudigen geen aanleiding geven om op de weg te struikelen (Lev. 19:14) (dit omvat ook iets doen waardoor een ander gaat zondigen)
91. Om de zondaar te berispen (Lev. 19:17)
92. Om een naaste van zijn last te verlossen en te helpen bij het uitladen van zijn beest (Ex. 23:5).
93. Om te helpen bij het vervangen van de last op het beest van een naaste (Deut. 22:4).

5. Van toepassing op Ben Noach – Ger. Wetten van Diefstal
94. Geen onrecht te doen bij het kopen of verkopen (Lev. 25:14).
95. Geen lening aan een Israëliet te verstrekken tegen rente (Lev. 25:37).
96. Niet tegen rente te lenen (Deut. 23:20) (omdat de uitlener daardoor zou zondigen)
97. Niet deel te nemen aan een woekertransactie tussen lener en uitlener, noch als borg, noch als getuige, noch als schrijver van de obligatie voor hen (Ex. 22:24).
98. Te lenen aan een arme (Ex. 22:24) (ook al staat er in de passage “indien gij leent”, dan wordt het als verplicht opgevat)
99. Van een arme geen terugbetaling van zijn schuld te eisen, wanneer de schuldeiser weet dat hij niet betalen kan, noch hem onder druk te zetten (Ex. 22:24)
100. Niet in pand te nemen gebruiksvoorwerpen, gebruikt bij het bereiden van voedsel (Deut. 24:6)
101. Niet met geweld een onderpand van een schuldenaar af te dwingen (Deut. 24:10)
102. Het onderpand niet van zijn eigenaar weg te houden op het ogenblik dat hij het nodig heeft (Deut. 24:12).
103. Een onderpand aan zijn eigenaar terug te geven (Deut. 24:13)
104. Geen onderpand te nemen van een weduwe (Deut. 24:17)
105. Geen bedrog te plegen bij het meten (Lev. 19:35).
106. Zich ervan te vergewissen dat schalen en gewichten juist zijn (Lev. 19:36)
107. Geen onnauwkeurige maten en gewichten te bezitten (Deut. 25:13-14)

6. Van toepassing op Ben Noach – Ger. Justitie Werknemers, Dienaren

108. De betaling van het loon niet uitstellen (Lev. 19:13)
109. Dat het de gehuurde arbeider geoorloofd zal zijn te eten van de opbrengst die hij oogst (Deut. 23:25-26).
110. Dat de gehuurde arbeider niet meer zal nemen dan hij kan eten (Deut. 23:25)
111. Dat een gehuurde arbeider niet zal eten van de voortbrengselen, die niet geoogst worden (Deut. 23:26).
112. Dat men het loon aan de gehuurde man op de vastgestelde tijd zal betalen (Deut. 24:15)

7. Ben Noach – Ger. Gen. 9:4 Wreedheid tegen dieren
113. Een beest niet te muilkorven, terwijl het werkt in producten, die het kan eten en genieten (Deut. 25:4)
114. Een beest, dat onder zijn last is neergevallen, niet zonder hulp te laten (Deut. 22:4)
115. Om de merktekenen bij het vee te onderzoeken (om het reine van het onreine te onderscheiden) (Lev. 11:2)
116. Niet te eten het vlees van onreine dieren (Lev. 11:4)
117. De merktekenen in vissen te onderzoeken (om de reine van de onreine te onderscheiden (Lev. 11:9)
118. Om geen onreine vis te eten (Lev. 11:11)
119. Om de merktekenen in gevogelte te onderzoeken, om het reine van het onreine te onderscheiden (Deut. 14:11)
120. Geen onrein gevogelte te eten (Lev.11:13).
121. Om de merktekenen in sprinkhanen te onderzoeken, om het reine van het onreine te onderscheiden (Lev. 11:21).
122. Om geen worm te eten, die in vruchten gevonden wordt (Lev. 11:41).
123. Niet te eten van dingen die op de aarde kruipen (Lev. 11:41-42)
124. Niet te eten van enig ongedierte der aarde (Lev. 11:44)
125. Niet te eten van dingen die in het water zwermen (Lev. 11:43 en 46)
126. Niet te eten van gevleugelde insecten (Deut. 14:19)
127. Niet te eten van het vlees van een beest dat terefah (lit verscheurd) is (Ex. 22:30)
128. Niet te eten het vlees van een beest dat uit zichzelf gestorven is (Deut. 14:21).
129. Runderen, herten en gevogelte te slachten volgens de wetten van sjechitah, als hun vlees gegeten moet worden (Deut. 12:21) (“zoals Ik geboden heb” in dit vers slaat op de techniek).
130.  Geen ledematente te eten  die van een levend dier verwijderd zijn (Deut. 12:23).
131. Een dier en zijn jong niet op dezelfde dag te slachten (Lev. 22:28).
132. De moeder-vogel niet met de jongen te nemen (Deut. 22:6)
133. Om de moeder-vogel vrij te laten bij het nemen van het nest (Deut. 22:6-7 )
134. Vlees niet met melk te koken (Ex. 23:19)
135. Geen vlees met melk te eten (Ex. 34:26) (volgens de Talmoed , is deze passage een apart verbod van dat in Ex. 23:19)
136. Niet te eten van de dij-ader die gekrompen is (Gen. 32:33)
137. Niet te eten chelev (talgvet) (Lev. 7:23).
138. Geen bloed te eten (Lev. 7:26)
139. Om het bloed te bedekken van niet-gedomesticeerde dieren (herten, enz.) en van gevogelte dat gedood is (Lev. 17:13).
140. Niet te eten of te drinken als een veelvraat of een dronkaard (niet in opstand te komen tegen vader of moeder) (Lev. 19:26; Deut. 21:20)

Ben Noach – Ger. Gen.18:19
8. Richt rechtbanken op om deze wetten te handhaven
141. Rechters en ambtenaren van het gerecht aan te stellen in elke gemeenschap – van Israël (Deut. 16:18)
142. Niet tot rechter aan te stellen iemand, die niet goed onderlegd is in de wetten van de Torah , ook al is hij deskundig in andere takken van kennis (Deut. 1:17).
143. Om te oordelen over zaken van koop en verkoop (Lev. 25:14)
144. Om te oordelen over gevallen van aansprakelijkheid van een betaalde bewaarder (Ex. 22:9)
145. Om te oordelen over gevallen van verlies waarvoor een gratuite lener aansprakelijk is (Ex. 22:13-14).
146. Om te oordelen over gevallen van erfenissen (Num. 27:8-11).
147. Om te oordelen over gevallen van schade, veroorzaakt door een onbedekte put (Ex. 21:33-34).
148. Om te oordelen over gevallen van verwondingen door beesten veroorzaakt (Ex. 21:35-36)
149. Om te oordelen over gevallen van schade, veroorzaakt door overtreding van vee (Ex. 22:4).
150. Om te oordelen over gevallen van schade door vuur veroorzaakt (Ex. 22:5).
151. Om te oordelen over gevallen van schade, veroorzaakt door een gratuite bewaarder (Ex. 22:6-7).
152. Om te oordelen over andere zaken tussen een eiser en een verweerder (Ex. 22:8).
153. Een rechter niet te vervloeken (Ex. 22:27).
154. Dat iemand die bewijzen bezit, voor de rechter zal getuigen (Lev. 5:1).
155. Niet vals te getuigen (Ex. 20:13).
156. Dat een getuige, die in een halszaak getuigd heeft, de wet in die bepaalde zaak niet zal voorschrijven (Num. 35:30).
157. Dat een overtreder niet zal getuigen (Ex. 23:1).
158. Dat een van de partijen in een rechtsgeding niet gehoord zal worden in afwezigheid van de andere partij (Ex. 23:1)
159. Een zaak niet te beslissen op het bewijs van een enkele getuige (Deut. 19:15).
160. Om de beslissing te geven volgens de meerderheid, wanneer er onder de leden van het Sanhedrin verschil van mening bestaat over zaken van recht (Ex. 23:2 )
161. Om in halszaken niet te beslissen volgens de mening van de meerderheid, wanneer zij die voor veroordeling zijn, slechts met één overtreffen degenen die voor vrijspraak zijn (Ex. 23:2)
162. Dat, in halszaken, iemand, die voor vrijspraak gepleit heeft, later niet voor veroordeling zal pleiten (Ex. 23:2).
163. Om partijen in een geschil met gelijke onpartijdigheid te behandelen (Lev. 19:15).
164. Geen onrechtvaardige beslissingen te nemen (Lev. 19:15).
165. Geen groot man te bevoordelen bij het berechten van een zaak (Lev. 19:15)
166. Geen steekpenningen aan te nemen (Ex. 23:8).
167. Niet bang te zijn voor een slecht man, bij het berechten van een zaak (Deut. 1:17)
168. Zich bij het berechten van een zaak niet te laten ontroeren door de armoede van een der partijen (Ex. 23:3; Lev. 19:15).
169. De waardigheid van een zondaar (iemand die arm is in de vervulling van de geboden) niet te perverteren (Ex. 23:6).
170. Geen beslissing te nemen op zijn persoonlijke mening, maar alleen op het bewijs van twee getuigen, die gezien hebben wat er werkelijk gebeurd is (Ex. 23:7)
171. Iemand die schuldig is aan een halsmisdaad, niet terecht te stellen, voordat hij zijn proces heeft gehad (Num. 35:12).
172. De vonnissen van elk hooggerechtshof in Israël te aanvaarden (Deut. 17:11)
173. Niet in opstand te komen tegen de bevelen van het Hof (Deut. 17:11)

9. Verwondingen en schadevergoedingen (rechtbanken – veel van deze wetten staan al in de boeken)
174. Om een borstwering voor uw dak te maken (Deut. 22:8) * op sommige plaatsen verplicht
175. Om niet iets te laten liggen dat kwaad zou kunnen doen (Deut. 22:8)
176. Om de achtervolgde te redden, zelfs ten koste van het leven van de achtervolger (Deut. 25:12)
177. Een achtervolger niet te sparen, maar hij moet gedood worden voordat hij de achtervolgde bereikt en deze doodt, of zijn naaktheid blootlegt (Deut. 25:12).
178. Geen herkenningspunten (eigendomsgrenzen) te verwijderen (Deut. 19:14).
179. Niet valselijk te zweren bij het ontkennen van andermans eigendomsrechten (Lev. 19:11)
180. Niet valselijk het eigendomsrecht van een ander te ontkennen (Lev. 19:11)
181. Zich nooit in het land Egypte te vestigen (Deut. 17:16).
182. Geen persoonlijk eigendom te stelen (Lev. 19:11)
183. Om datgene terug te geven, wat men door roof heeft genomen (Lev. 5:23).
184. Om verloren eigendom terug te geven (Deut. 22:1)
185. Niet te doen alsof men verloren eigendom niet gezien heeft, om de verplichting het terug te geven te ontlopen (Deut. 22:3)

10. Strafwetten (de meeste zijn reeds in acht genomen wetten)
186. Geen onschuldige te doden (Ex. 20:13)
187. Niet met geweld te roven (Lev. 19:13).
188. Niet te bedriegen (Lev. 19:13)
189. Niet te begeren wat een ander toebehoort (Ex. 20:14)
190. Niet te begeren wat een ander toebehoort (Deut. 5:18)
191. Zich niet overgeven aan boze gedachten en gezichten (Num. 15:39)

11. Straf en Restitutie (zijn of worden nageleefd)
192. Dat het Hof de doodstraf zal uitspreken door onthoofding met het zwaard (Ex. 21:20; Lev. 26:25)
193. Dat het Hof de doodstraf door wurging zal uitspreken (Lev. 20:10).
194. Dat het Hof de doodstraf zal uitspreken door verbranding met vuur (Lev. 20:14).
195. Dat het Hof de doodstraf door steniging zal uitspreken (Deut. 22:24).
196. Dat het Hof het lijk zal ophangen van iemand die die straf heeft ondergaan (Deut. 21:22).
197. Dat het dode lichaam van een terechtgestelde misdadiger niet gedurende de nacht aan de boom mag blijven hangen (Deut. 21:23)
198. Om de geëxecuteerde op de dag van de terechtstelling te begraven (Deut. 21:23)
199. Geen losgeld van een moordenaar aan te nemen (Num. 35:31)
200. Om iemand die per ongeluk doodslag gepleegd heeft, te verbannen (Num. 35:25)
201. Geen losprijs aannemen van iemand die per ongeluk doodslag gepleegd heeft, om hem zo van de verbanning te ontheffen (Num. 35:32)
202. Om de vaars op de voorgeschreven wijze te onthoofden (als boetedoening voor een moord op de weg, waarvan de dader onontdekt bleef) (Deut. 21:4).
203. Om het woeste dal niet te ploegen noch te zaaien (waarin de hals van een vaars gebroken was) (Deut. 21:4)
204. Een dief te veroordelen tot schadevergoeding of (in bepaalde gevallen) de dood te ondergaan (Ex. 21:16; Ex. 21:37; Ex. 22:1).
205. Dat hij die een lichamelijk letsel toebrengt, een geldelijke schadevergoeding moet betalen (Ex. 21:18-19).
206. Dat men de verleider (van een ongehuwde maagd) een straf van vijftig sjekels oplegt en de andere regels in verband met de zaak handhaaft (Ex. 22:15-16).
207. Dat de overtreder (van een ongetrouwde maagd) met haar zal trouwen (Deut. 22:28-29).
207. Dat iemand, die een maagd verkracht heeft en haar daarna (overeenkomstig de wet) getrouwd heeft, niet van haar scheiden mag (Deut. 22:29).
208. Dat men geen straf mag toebrengen op Sjabbat (Ex. 35:3) (omdat sommige straffen door vuur werden toegediend)
209. Om goddelozen te straffen door het toebrengen van zweepslagen (Deut. 25:2).
210. Om niet meer te slaan dan het wettelijk voorgeschreven aantal slagen, opgelegd op iemand, die die straf heeft ondergaan (Deut. 25:3) (en bij implicatie, om niemand te slaan).
211. De overtreder niet te sparen, bij het opleggen van de voorgeschreven straffen aan iemand die schade heeft aangericht (Deut. 19:13)
212. Om aan valse getuigen te doen, zoals zij zich voorgenomen hadden te doen (aan de beschuldigde) (Deut. 19:19)
213. Om niemand te straffen, die onder dwang een overtreding heeft begaan (Deut. 22:26).

 

Zie deze link voor de bron: https://www.netivonline.org/the-seven-laws-found-in-six-hundred-thirteen-torah-commandments/