Essentieel voor het Joodse inzicht in het menselijk leven en hoe dat geleid moet worden, is de overtuiging dat de fout van de eerste ouders van de mensheid het menselijke vermogen tot rechtvaardig gedrag niet zodanig in gevaar bracht dat er gesproken kan worden van “erfzonde”, zoals het christendom die opvat. Aangezien mensen voor Joden de vrijheid van hun wil behouden, met de macht om te kiezen tussen goede en kwade neigingen, zijn de morele wetten van de Torah een adequate gids voor het uitoefenen van onze vrijheid. God heeft ons geschapen, heeft ons de vrijheid gegeven om te kiezen en heeft ons een geheel van verheffende verhalen en gedragswetten geopenbaard om ons te leiden in ons leven met God en met elkaar.
Met Tora bedoelen we de Tien Geboden, de vijf boeken, de hele Hebreeuwse Bijbel, en de enorme traditie van commentaren en responsa die zich tot op de dag van vandaag uitstrekt. Geleid door deze heilige literatuur kunnen Joden leven zoals God het bedoeld heeft. Het uiteindelijke doel van al dit streven is wat tegenwoordig in de volksmond tikkun olam wordt genoemd, het helen van een gebroken wereld. Wij zijn geroepen om onze schouders onder het wiel van de geschiedenis te zetten en voorwaarts te duwen totdat deze menselijke wereld het Koninkrijk van God wordt – of tenminste totdat het waardig is gemaakt om de Messias te ontvangen die het tijdperk van vrede en gerechtigheid voor iedereen tot bloei zal brengen.
Het is waar dat het Nieuwe Testament onbegrijpelijk zou zijn zonder de eerdere Joodse Geschriften, dat de verslagen over leven, dood en wederopstanding in de evangeliën zijn geschreven om Israëlitische thema’s weer te geven, en dat het verhaal van Jezus van Nazareth is samengesteld om het verhaal van het volk Israël, dat in het Eerste Testament is opgetekend, te herhalen en te recapituleren. Als Jezus de voorbeeldige Israëliet is wiens verhaal aanleiding gaf tot de christelijke theologie, dan is het volk Israël het collectieve individu wiens verhaal de Joodse theologie inspireerde. Zowel Jezus als Israël worden in de respectievelijke teksten ”Zoon van God” genoemd, beiden zijn het resultaat van wonderbaarlijke geboorten, beiden zijn door God gezonden voor een wereldverlossend doel, en beiden ondergaan de dood en wederopstanding, één keer in het geval van Jezus, vele malen in het geval van Israël.
Maar zelfs met al deze parallellen, en nog veel meer, is het verhaal van het Nieuwe Testament voor christenen veel meer dan een recapitulatie of herhaling van eerdere thema’s.
Jezus vertegenwoordigt een nieuwe openbaring van God aan de wereld, een inbraak van het oneindige in het eindige, van het eeuwige in de tijd. Maar terwijl Joden en Christenen hun meningsverschillen meestal hebben toegespitst op de vraag wie deze Jezus was (”Wat denkt u van de Christus?” Matt. 22:42), heb ik altijd de indruk gehad dat de verschillende antwoorden op deze vraag het gevolg zijn van een eerder meningsverschil over het gedrag van de eerste ouders van de mensheid.
Wanneer ik spreek over de Joodse theologie, benadruk ik dat wat er ook gebeurt in het verhaal van Eden, de zonde van ongehoorzaamheid van Adam en Eva geen “erfzonde” in de christelijke zin is. Voor het Jodendom blijven mensen vrij na de zonde in Eden, nog steeds in staat om het goede te kiezen en succesvol met God te leven.
Als leidraad bij hun inspanningen kreeg Israël de Torah om naar te leven en om door middel van voorschriften en voorbeelden aan alle volkeren te onderwijzen. Het hele verhaal van het oude Israël gaat ervan uit dat zonde weliswaar een slechte gewoonte is, maar dat deze aangepakt kan worden door een combinatie van menselijke gehoorzaamheid aan de Torah en goddelijke genade waardoor God ons vergeeft wanneer we onvermijdelijk tekortschieten.
Het is op dit punt, in deze eerste morele evaluatie van de menselijke persoon na Eden, dat het Christendom verschilt van het Jodendom. Beide geloven omvatten zowel menselijke inspanningen als goddelijke genade, maar de accenten liggen anders.
De stelling dat wij, door ons aan de Wet te houden, de komst van de Messias kunnen bewerkstelligen, hoorde ik ook onlangs in een interview met rabbijn Evers bij Christenen voor Israel.
Welke onderbouwing voor deze stelling is er in de Tenach te vinden? Mij ontbreekt het op dit moment aan tijd en energie het Oude Testament hier op na te lopen, maar het lijkt me zeer zinvol te onderzoeken, wat de beloften aan Jakob gegeven inhouden en wat de bedoeling is van Jahwe met zijn volk. De geschiedenis van het oude Israel, zoals is opgeschreven in de Schrift, bewijst in ieder geval dat het naleven van de geboden niet is gelukt.
Het idee van een voorbereiding op de komst van de Messias die Zijn komst bespoedigt komt natuurlijk uit de mondelinge Torah en niet rechtstreeks uit Tenach.
Een mogelijk haakje is Jes. 60:22: “Ik de Heere, zal dit te zijner tijd spoedig doen komen.”
Sanherin 98a: Rabbi Alexandri zegt: Rabbi Jehosjoea ben Levi stelt een tegenstrijdigheid aan de orde in een vers dat gaat over Gods inzet om het Joodse volk te verlossen. In het vers: “Ik, de Heer, op zijn tijd zal Ik het verhaasten” (Jesaja 60:22), staat geschreven: “Op zijn tijd,” wat aangeeft dat er een aangewezen tijd is voor de verlossing, en er staat: “Ik zal het verhaasten,” wat aangeeft dat er geen vaste tijd is voor de verlossing. Rabbi Alexandri legt uit: Als zij de verlossing verdienen door berouw en goede daden, zal Ik de komst van de Messias verhaasten. Als zij geen verlossing verdienen, zal de komst van de Messias op de vastgestelde tijd zijn.