Paulus’ afwijzing van het Jodendom

1 Thessalonicenzen 2:14 Want gij, broeders, zijt navolgers geworden der gemeenten Gods die in Judéa zijn in Christus Jezus; omdat ook gij hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers, gelijk als zij van de Joden;
15 Welke ook de Heere Jezus en hun eigen profeten gedood hebben, en ons hebben vervolgd, en God niet behagen, en tegen allen mensen zijn,
16 En verhinderen ons te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mochten worden; opdat zij allen tijd hun zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde.

Paulus prijst de christenen in Thessalonica omdat ze het voorbeeld van de kerken in Judéa volgen, ondanks dat ze lijden onder vervolging door hun eigen landgenoten, en ook nog door de Joden die Jezus en de profeten hebben gedood. Dit is de aanklacht:

  1. De Joden laten de gelovigen in Judea lijden
  2. De Joden hebben Jezus vermoord
  3. De Joden hebben hun profeten vermoord
  4. De Joden hebben de apostelen vervolgd
  5. De Joden doen niets wat God behaagt
  6. De Joden zijn tegen alle mensen, d.w.z. vijanden van de mensheid
  7. De Joden verhinderen dat de niet-Joden gered worden van het oordeel
  8. De Joden bereiken de maat van hun zonde (zodat God moet ingrijpen)
  9. Daarom is Gods toorn al over hen gekomen, d.w.z. zij worden nu al bestraft of dat staat te gebeuren.

Hieronder een nadere uitleg in deze YouTube video.

Op 5:26 citeer ik Paulus verkeerd door te zeggen: de toorn van God over alle mensen die de waarheid in gerechtigheid ten onder houden. Moet natuurlijk zijn: in ongerechtigheid ten onder houden…


De tekst laat zien hoe vroeg al deze aantijging van de moord op Jezus in het vroege Christendom is binnengedrongen. Als Jezus is gedood door “de Joden”, dan zijn dat dezelfde Joden die nu de kerk vervolgen – uiteraard in werkelijkheid alleen maar hier en daar in Israël.

Paulus veroordeelt “de” Joden omdat ze God niet behagen, vijandig staan tegenover alle mensen – een typisch Romeinse opvatting –  en proberen te voorkomen dat de boodschap van redding de niet-Joden bereikt. Vergelijk daarmee de veroordeling, maar ook impliciete erkenning van de Joodse missie onder de heidenen: “Jullie farizeeën reizen stand en land af om iemand te bekeren, en als je iemand gevonden hebt maak je hem tot iemand nog erger dan jezelf…”.

Dit is niets minder dan een volledig anti-Judaïstische veroordeling van het Jodendom. Paulus – of een van zijn leerlingen –  ziet dit als een Goddelijk antwoord op de zonden van de Joden en gelooft dat Gods toorn uiteindelijk over hen is gekomen – of spoedig komen zal. Als de tekst van een leerling van Paulus afkomstig is, dan zal de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel in 72 GT ook een grote rol hebben gespeeld in de afweging. Is de tekst authentiek van Paulus zelf, dan hebben we te maken met een opvatting die historisch alleen verbonden kan zijn met de Romeinse bezetting, maar vervolgens wel de bodem gereed gemaakt heeft voor een veroordeling van het Jodendom na de verwoesting van de Tempel.

We krijgen uit deze brief een beeld van Paulus en zijn bekeerlingen als een apocalyptische gemeenschap die reikhalzend uitzag naar de wederkomst van de Heer met zijn engelen, die hen zouden verlossen van een wereld die geheel in het lwaad was gedompeld. Dat is een van de kernthema’s van deze brief. Zijn apocalyptische geloof had zijn deugden en zijn tekortkomingen. De liefde die de leden elkaar betoonden was bewonderenswaardig. Hun houding tegenover Gods volk, de Joden, werd echter steeds sterker beheerst door een vijandschap en haat, die in de komende eeuwen tot virulent antisemitisme en uiteindelijk de Shoah zouden uitgroeien.

De vroegchristelijke sekte werd in de loop van de eerste eeuw al steeds meer geconditioneerd om een negatieve kijk op het Jodendom te hebben. Paulus’ kijk op de niet-Joodse wereld aan de ene kant en op het Jodendom aan de andere kant voldoet bepaald niet aan onze normen voor christelijke menselijkheid. Er is een enorm contrast tussen de “Joodse Jezus”, en Paulus’ uitlatingen over het Joodse volk. Dit gegeven dient ons te verontrusten, ondanks het feit dat het ons ook kan herinneren aan het grote tijdsinterval is tussen Paulus’ tijd en de onze.

1 Thess. 2:13-16 laat ons dat er een tijd in Paulus’ loopbaan was waarin hij, onder invloed van zijn sterke apocalyptische verwachtingen, zijn tijd vooruit was in het uiten van een historisch en theologisch anti-judaïsme. Enkele decennia later werden soortgelijke opvattingen meer wijdverspreid en zijn kenmerkend geweest voor de christelijke kerk gedurende het grootste deel van haar geschiedenis. Het is denkbaar dat Paulus in de Romeine-brief een meer verantwoorde opvatting heeft gepresenteerd en dat deze opvatting pas mogelijk werd toen hij de “verharding” van de Joden als een onderdeel leerde zien van Gods reddingsplan voor de heidenen.

In zijn volledige bespreking van de positie van het Jodendom binnen de doelen van God (Rom. 9-11) schetste Paulus een geheel ander beeld van het Jodendom:

“Heeft God zijn volk verworpen? Absoluut niet! Ik ben zelf een Israëliet, een nakomeling van Abraham, een lid van de stam van Benjamin. God heeft zijn volk, dat Hij voorbestemd heeft, niet verworpen” (11:1-2).

En, nog aangrijpender:

“Ik zou willen dat ik vervloekt was en van Christus afgesneden omwille van mijn broeders, mijn bloedverwanten, Zij zijn Israëlieten, en aan hen behoren het zoonschap, de heerlijkheid, het verbond, het geven van de wet, de eredienst en de beloften; aan hen behoren de aartsvaders, en van hun geslacht is naar het vlees de Christus” (9:3-5).

Deze passages lijken de passage die we hierboven hebben besproken rechtstreeks tegen te spreken.

Dit bericht is geplaatst in Bijbelstudie, Paulus, polemiek met de tags , , . Bookmark de permalink.

3 reacties op Paulus’ afwijzing van het Jodendom

  1. Jan Luiten schreef:

    Het lijkt me toch dat met de toorn over het Joodse volk, waar Paulus over spreekt, de toorn van God bedoeld is en niet van de christenen. Zie ook Jeremia 8, waarin Gods toorn over zijn volk uitgebreid uitgesproken wordt. Uit Romeinen 11 blijkt dat heidense christenen geent zijn op de Joodse stam op de plaats van de afgerukte takken, maar dat er daarbij geen sprake van mag zijn dat deze christenen zich verheffen boven de afgebroken takken. Helaas heeft de kerkgeschiedenis vele zwarte bladzijden, waar dat wel is gebeurd.
    Jezus door de Romeinen gedood? Formeel wel, maar de Joden schreeuwden om het hardst om zijn kruisiging en Pilatus gaf hen hun zin.

    • Robbert Veen schreef:

      Dat is de Romein-vriendelijke interpretatie…

      • Jan Luiten schreef:

        Daar kunnen we natuurlijk van mening over verschillen. De grootste vraag echter vind ik: voor een christen is de enige weg tot God via de gekruisigde Jezus. Zonder zijn (gewelddadige) dood is deze weg afgesloten. Het heil is zo mede tot stand gebracht door degenen die hem om lieten brengen of ombrachten. Welk licht werpt deze gedachte op de verschillende groeperingen in die tijd? En overigens ook op die in onze tijd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *