Het gezag van de Schrift in de prediking

“Wij hebben de schandelijke, verborgen praktijken verworpen; wij wandelen niet in bedrog en vervalsen ook niet het Woord van God, maar door het openbaar maken van de waarheid bevelen wij onszelf aan bij elk menselijk geweten, in de tegenwoordigheid van God.”
“Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil.” (2 Kor. 4:2, 5)

Het overkomt vaak studenten uit een christelijk gezin, die op de middelbare school of op de universiteit geconfronteerd worden met harde kritiek op de Bijbel. Ze beginnen te twijfelen. De antwoorden van vader en moeder zijn niet langer voldoende, en meestal weet de predikant er ook geen raad mee. Bovendien is het gezag van de gemeente gering in vergelijking met het gezag van de leraren waarmee een jonge student geconfronteerd wordt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel jonge mensen afhaken, aan de Bijbel hooguit de status van interessante verhalen toekennen, en op die wijze het vertrouwen verliezen in de Bijbel als Gods Woord.

Dat is echter niet mijn onderwerp. Waar ik vandaag over schrijven wil, is over het verschijnsel dat volwassen christenen, die nog kerkelijk actief zijn, net als vele predikanten, subtiele manieren hebben gevonden om aan het gezag van de Bijbel te ontkomen. Ze belijden de waarheid van de Schrift nog wel, maar in de praktijk speelt dat gezag geen rol. Veel predikanten zijn in hun opleiding bedolven onder een stortvloed van argumenten voor de liberale Schriftkritiek. Dat begint bij twijfels aan het auteurschap en de ouderdom van sommige teksten. Bijvoorbeeld: is er een profeet geweest die het boek Jesaja heeft geschreven? Ook als het antwoord is dat het boek van deze profeet in meerdere fasen van de geschiedenis tot stand is gekomen, kun je het gezag van die tekst nog wel handhaven. Het ligt moeilijker wanneer we bijvoorbeeld moeten nadenken over het auteurschap van het evangelie naar Johannes. Als het is geschreven door de apostel voor het einde van de eerste eeuw, dan berust het zeker ook op het geheugen van de apostel die getuige was van deze gebeurtenissen. Als het echter geschreven zou zijn door zijn leerlingen meer dan 30 jaar na de dood van de apostel, die hun geschrift op naam van Johannes hebben gesteld, dan moeten we het gaan rekenen tot de kerkgeschiedenis en niet tot de schriftelijke openbaring. Maar het gaat nog verder wanneer ze in de opleiding leren dat het Nieuwe Testament vol zit met culturele veronderstellingen, met een verouderd wereldbeeld dat niet meer te handhaven is, en dat alles in de Bijbel van haar mythische vorm moet worden beroofd. Wat we dan overhouden is een kern die ons in ons persoonlijk leven nog als troost en bemoediging en oproep tot “authenticiteit” kan aanspreken.

Natuurlijk, predikanten komen in hun opleiding ook de gedachte tegen, dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God zou zijn. Maar de universiteit is doordrongen van de liberale Schriftkritiek, dat wil zeggen dat een dergelijke opvatting als een rariteit uit het verleden wordt bijgezet in het museum. Alleen nog geschikt om mee bezig te zijn vanwege naïeve gelovigen in de gemeente.

Als predikanten dus geleerd hebben om het gezag van de Bijbel te negeren of zelfs in een poging om eerlijk te zijn tegen te spreken, wat moet de gemeente dan nog denken? Bij het lezen van de Bijbel kunnen gemeenteleden allerlei twijfels hebben. Vooral de passages uit het Oude Testament zijn ons welbekend, die steeds tot diepgaande zorgen aanleiding geven. Hoe zit het dan met de intocht in Kanaän. Met de overduidelijke genocide die daar gepleegd wordt. Gelukkig is dat dan het Oude Testament dat wij als christenen toch naast ons neer kunnen leggen – met uitzondering van de psalmen en het boek Genesis. Maar die vragen kunnen zich ook gaan uitbreiden in de richting van het Nieuwe Testament. Is het verhaal van de opstanding van Jezus een uiting van geloof zonder realiteit? Of is het een betrouwbaar ooggetuigenverslag – juist vanwege de inconsistenties tussen de evangelisten – dat ons een betrouwbare en historische grondslag geeft voor ons geloof?

Het gaat mij dus om mensen – gemeenteleden en predikanten – die de hele kwestie van het gezag van de Bijbel uit de weg willen gaan. Het gaat mij om christenen die eigenlijk niet langer het reformatorische beginsel van Sola Scriptura – alleen de Schrift – hanteren. Laat staan de toespitsing daarvan op het afgeleide beginsel van Tota Scriptura – heel de Schrift. Nog niet zolang geleden was in onze Hervormde Kerk het vanzelfsprekend dat de Bijbel gezag had omdat het de schriftelijke vorm was van Gods Woord. Respect voor Jezus als de hoogste autoriteit in de kerk was ondenkbaar zonder respect voor de Bijbel die Jezus als gezaghebbend citeerde en in Johannes 17 gelijkstelde aan de waarheid. Zonder de Schrift die door de Geest van Christus geïnspireerd was, hadden we ook geen enkel besef van wie Jezus was en is. Zo was het ook ondenkbaar om te tornen aan het idee, dat de Bijbel gezaghebbend was in alles wat zij leerde. Niet alleen maar inzake van geloof en leven, maar ook in haar weergave van historische realiteiten – hoewel het zeker noodzakelijk was om goed te letten op het genre zodat we de Bijbel niet gingen lezen als een handboek voor kosmologie of biologie.

Aan het gezag van de Bijbel was ons dus ooit veel gelegen. Daarom waren wij een kerk van de Reformatie. Wij hebben in onze traditie daarom altijd ook de noodzakelijkheid van de Schrift bevestigd. Al is het bij ons nooit zover gekomen dat wij ons letterlijk het beginsel van Calvijn hebben eigen gemaakt, dat de Schrift ook de enige norm en bron moest zijn van de inrichting van de eredienst. De grote waaier van rooms-katholieke invloeden op de inrichting van onze eredienst in de huidige tijd is daarvan het duidelijke bewijs. Maar toch, het was ons fundament. Zonder de schrift kon je Christus niet kennen. Als je Hem niet kende, kon je Hem niet eren. Waar zou de kerk echter toe dienen als zij haar Heer en Heiland niet zou kunnen eren?

Wat zijn nu “subtiele manieren” om je aan het gezag van de Bijbel te onttrekken?

1. Selectief zwijgen
Predikanten hebben zo hun lievelingspassages. Daarover kun je steeds weer opnieuw preken zodat de gemeente steeds een positieve en bemoedigende preek te horen krijgt. Het is zelden dat gepreekt wordt over een tekst die lijden en pijn als thema heeft. Het is zelden dat gepreekt wordt over Gods gerechtigheid, vooral als die in de vorm van oordeel en macht naar voren komt zoals vaak in het Oude Testament. Begrippen als straf en tucht zijn niet langer in de mode en daarom worden ook passages vermeden waarin dat naar voren komt. Wie van de predikanten durft nog te preken over de hel? Dat is een begrip dat zowel door Jezus als door de apostelen uitvoerig gebruikt wordt en vanzelfsprekend bij hun gedachtewereld hoort. Maar in onze preken wordt het zorgvuldig verwijderd om niet het predikaat “donder- en bliksempreek” op te roepen. Daarom wordt er ook niet gepreekt over zonde in het algemeen, over overspel, of over het homohuwelijk. Daarom wordt er ook niet gepreekt over de rolverdeling van mannen en vrouwen, of de rol van de vrouw in het ambt van predikant. Dat zijn zaken waar de gemeente immers verdeeld over is en omdat je niet wilt dat de ene helft van de gemeente wegloopt terwijl de andere applaudisseert, vermijd je dat soort onderwerpen maar.

In dit selectieve zwijgen is het duidelijk, dat de Bijbel haar gezag verliest omdat alleen die teksten nog aan de orde kunnen komen, die jouw eigen standpunt ondersteunen. (Of het algemeen gevoel van de gemeente ondersteunen.) Wanneer er passages in de Bijbel staan waarover wij niet kunnen preken, impliceert dat dat die passages niet Gods Woord zijn. Wanneer er passages zijn in de Bijbel waarover de gemeente alleen maar een negatief oordeel wil horen, zo in de trant van: wat jammer dat dat erin staat, of: ik begrijp dat u daar moeite mee hebt en ik ook, wordt zelfs nadrukkelijk het gezag van Gods Woord ondermijnd.

Ik heb het nu nog uitsluitend over de preken gehad, maar dit zet zich voort ook in andere verbale uitingen zoals in de catechese of de Bijbelkring. Wij dienen als predikanten ook te zwijgen over de waarde van het Nieuwe Liedboek om maar een ander pijnpunt te noemen – de toorn van kerkenraad, gemeente en organisten komt over je heen. We mogen als predikanten alleen maar zwijgen wanneer gastpredikanten het evangelie vervalsen, ook al is dat voor ieder mens die er aandacht aan geeft volstrekt helder te maken. Selectief zwijgen is een noodzakelijke overlevingsstrategie geworden voor een predikant die beseft, dat zijn baanzekerheid mede afhangt van het goede gevoel van de gemeente over zijn vriendelijkheid en inschikkelijkheid. De gemeente is niet geneigd om te begrijpen dat het Gods Woord is die een bepaalde prediking noodzakelijk maakt, en niet de vrije keuze van de predikant. Wanneer het Woord als negatief wordt beoordeeld, moet de schuld wel liggen bij de predikant die de verkeerde selectie maakte. Want waarom zou je de gemeente iets voorleggen, dat die gemeente onaangenaam in de oren moet klinken? Waarom zou je geen tekst kiezen voor de prediking, die het gehoor streelt? Of aansluit bij verwachtingen? Dat moet dan aan de recalcitrantie van de predikant liggen.

Onderbelichten en overbelichten

Een mooi voorbeeld van dit zwijgen is ook het verschijnsel van het onderbelichten van een passage of term. Ik geef als voorbeeld de prediking in de kersttijd over het evangelie naar Mattheus. Stel dat we voor kerstavond gekozen hebben voor een lezing uit Mattheus 1. De kerkenraad heeft al uitdrukkelijk gevraagd om de prediking op die avond toegankelijk te maken voor die buitenstaanders die maar één keer per jaar naar de kerk komen. Bij de uitleg van het geboorteverhaal komen we aan vers 20. “Terwijl hij deze dingen overwoog, zie, een engel van de Heere verscheen hem in een droom.” En even later: “wat in haar ontvangen is, is uit de Heilige Geest.” Wat moeten moderne mensen met deze “engel”, met deze “droom”, en met de “ontvangenis uit de Heilige Geest”? De gebruikelijke tactiek is het onderbelichten van dergelijke bewoordingen. We zeggen: “Jozef kwam vanuit zijn geloof en trouw, en vanuit zijn liefde tot Maria tot een beslissing haar niet te verstoten”. We zeggen: “omdat Jezus een bijzonder mens was, hebben de eerste christenen geloofd dat ook zijn geboorte bijzonder moest zijn, net als bij de keizer.”

Ziet u wat hier gebeurt? Door het op een andere manier te willen zeggen, verminderen we de realiteit waarnaar de tekst verwijst. Gods ingrijpen in het leven van Jozef, wordt een persoonlijke beslissing. De bovennatuurlijke geboorte van Jezus – het Woord dat vlees is geworden! – wordt een onderdeel van de mythe waarin uitsluitend de eerste christenen geloofd hebben. Zodat wij moderne mensen kunnen menen daar ver boven verheven te zijn, want wij hebben dergelijke sprookjes niet meer nodig.

Selectief zwijgen over de passages uit de Bijbel die aanstoot kunnen geven voor het moderne levensgevoel; selectief spreken over wat het moderne levensgevoel ondersteunt en het gehoor streelt; en het onderbelichten van alles in de Bijbel waar we van aannemen dat moderne mensen er toch niet meer in kunnen geloven, en ook niet meer in hoeven te geloven. Omdat tegelijkertijd de tekst van de Bijbel toch wordt naverteld lijkt het net alsof alles in orde is. Een gemiddeld kerklid hoeft het niet eens in de gaten te hebben dat er van dit zwijgen en selecteren en onderbelichten sprake is. Maar in werkelijkheid, voor iedereen die een dergelijke preek rustig nog eens naleest en vergelijkt met de strekking van de gebruikte passage uit de Bijbel, kan er geen twijfel zijn dat op subtiele wijze het gezag van de Schrift is omzeild.

2. Schaamte tegenover de tekst
Veel predikanten lezen een tekst, met name uit het Oude Testament, waarvoor ze in de preek verontschuldigingen aanreiken. Soms gebeurt dat rechtstreeks, door het nare gevoel te verwoorden dat iedereen in eerste instantie wel zal hebben, maar om het daar bij dan ook te laten. Soms gebeurt het indirect, door een Oudtestamentische tekst te contrasteren met een tekst uit het Nieuwe Testament.

We lezen bijvoorbeeld uit 2 Koningen 1 de geschiedenis van Elia. Dan komen we bij vers 10: “Toen kwam er vuur uit de hemel neer en dat verteerde hem en zijn vijftigtal.” God neemt het hier tegenover de gezalfdekoning van Israël Ahazia, op voor Zijn eigen eer. De koning heeft een afgod geraadpleegd vanwege zijn ziekte. Als de profeet hem het oordeel van de Heere aankondigt, stuurt de koning soldaten naar Elia om Hem daarvoor te straffen. Het wordt een strijd om de soevereiniteit. Wie is de waarachtige koning in Israël? De afgodendienaar Ahazia of de Heere God die spreekt door Zijn profeet?

Stel nu eens dat in de uitleg van deze passage de inzet van de strijd niet wordt vermeld. Er wordt alleen maar gezegd dat de koning ziek is, zoekt naar een genezing, en dan een woord van de profeet te horen krijgt, en dat die profeet met bovenmatige geweld onschuldige soldaten neerslaat met vuur uit de hemel. Opnieuw dus een voorbeeld van de onderbelichting van de strekking van een tekst. Daardoor wordt het heel makkelijk om de tekst te contrasteren met wat we lezen in Lukas 9. Wanneer de Samaritanen Jezus niet in hun dorp willen ontvangen, vragen Jacobus en Johannes: “Heere, wilt U dat wij zeggen dat er vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren, zoals ook Elia gedaan heeft?” De discipelen maken dus een connectie met het verhaal van Elia, niet Jezus. Maar na de uitleg van het verhaal van Elia kan de predikant op een bijzondere wijze voortredeneren. Dat leidt tot deze schijnbaar fraaie conclusie. Jezus keurt hier af wat Elia gedaan heeft. Immers, “de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden.” De implicatie in de preek waarin deze beide passages met elkaar verbonden worden, is duidelijk. Elia heeft de zielen van mensen te gronde willen richten, maar Jezus daarentegen wil ze behouden. De Oudtestamentische tekst wordt dus alleen maar gebruikt om de houding van Jezus in scherp contrast te plaatsen. En de gemeente heeft het goed begrepen: het Oude Testament, het heilige boek van de Joden, staat vol met geweld, maar Jezus kwam die nare visie corrigeren. Hij zou hebben gewild dat de soldaten in leven waren gebleven.

Niets is echter verder van de waarheid. Dat is wat het selectieve zwijgen dan bewerkstelligt. Voor het gemak wordt vergeten, dat deze Jezus ook kon zeggen: “Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.” Zeker, Jezus is gekomen om zielen te behouden, maar dat impliceert dat sommigen “zullen gaan in de eeuwige straf” (Mat. 25:46). En Hij kon zeggen: “wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem” (Joh. 3:36).

Ziet u wat er gebeurt? Door de Oudtestamentische tekst te onderbelichten, en te contrasteren met een Nieuwtestamentische tekst, ontstaat er een overbelichting van de laatste. De reden van de strijd met de soldaten van de koning wordt weggelaten, en er wordt gesuggereerd dat Jezus’ weigering om vuur van de hemel te laten neerdalen, een bewijs is van Zijn allesomvattende vriendelijkheid. (Is het dan niet van belang dat beide teksten een geheel andere context hebben?) Maar in de eerste plaats zou Jezus het getuigenis van het Oude Testament nooit op die wijze verworpen hebben. In de tweede plaats is ook in het Nieuwe Testament de realiteit van Gods oordeel een belangrijke waarheid. In de derde plaats breng je, door die teksten op deze wijze met elkaar in verband te brengen, in feite alleen je eigen theologische mening naar voren. Terwijl de gemeente denkt dat de predikant bevestigt dat ze zich onrustig mag voelen door de teksten over Elia, en dat de predikant toch nauwkeurig de Bijbel heeft uitgelegd die duidelijk maakt dat Jezus een en al vriendelijkheid en liefde is. Ik noem dat een vervalsing van de Schrift in de preek. De schaamte over de tekst regeert en het inzicht in de diepte ervan ontbreekt. Wat overblijft is een tendentieuze prediking waarin de predikant meer zichzelf dan de waarheid heeft verkondigd.

Besluit
“Wij hebben de schandelijke, verborgen praktijken verworpen; wij wandelen niet in bedrog en vervalsen ook niet het Woord van God, maar door het openbaar maken van de waarheid bevelen wij onszelf aan bij elk menselijk geweten, in de tegenwoordigheid van God.”
“Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere, en onszelf als uw dienstknechten om Jezus’ wil.” (2 Kor. 4:2, 5)
Wat zijn nu deze “schandelijke, verborgen praktijken”? In ieder geval is het de praktijk van het onderbelichten van een tekst, een eigen geheime agenda te hebben bij de uitleg van die tekst. Paulus verwijst met deze woorden het gedrag van een koopman op de markt. Een te hoge prijs rekenen, bijvoorbeeld voor wijn die je verkoopt als onvermengd maar intussen ruimschoots met water het aangelengd. Dat is een schandelijke praktijk.

Het onderbelichten van een tekst is als het aanlengen van de wijn met water, terwijl je doet alsof je het Woord van God zuiver uitlegt. Daarom is het bedrog. 

Wat is dan dit “vervalsen van het Woord van God”? Is het niet dit, dat we een tekst uitleggen volgens onze eigen intentie, en niet volgens de intentie van de schrijver zoals die blijkt uit de tekst? Het is om die reden dat de apostel Petrus zo nadrukkelijk stelt, dat “geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat.” Eigenmachtig wil zeggen dat we de tekst laten buikspreken om de boodschap te ondersteunen die wij zelf bedacht hebben.

In vers 5 vinden we de kern van de zaak. Het onderwerp van de prediking is niet wat wij zelf denken, ook niet onze eigen theologie, ook niet onze eigen hoogverheven of diepzinnige gedachten. Prediking is alleen maar het openbaar maken van de waarheid. En omdat die waarheid schriftelijk is vastgelegd in de Bijbel, is prediking niets anders wat Paulus aan Timotheüs schrijft: “predik het Woord.”

Dit bericht is geplaatst in Algemeen, bijbelbespreking, BIJBELSTUDIE, Discussie, polemiek, preekvoorbereiding, Theologische kritiek met de tags , , . Bookmark de permalink.

Eén reactie op Het gezag van de Schrift in de prediking

  1. Piet van Weenen schreef:

    Een reden tot “ontwijken” zal kunnen zijn onvoldoende kennis of onvoldoende neiging en oefening tot nadere bevraging van een tekst. De bijbel leren kennen door alleen prediking is misschien onvoldoende. Daarnaast bijbelstudie onder goede leiding lijkt een voorwaarde om de bijbel gezag te laten krijgen. Om tot inzicht te komen dat “ontwijken” niet alleen niet hoeft, maar ook niet kan.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *