Minima Theologia #1

Je bent wat je gelooft of je gelooft wat je bent. Er is een sterke neiging van vele Christenen om verstrikt te raken in ideologieën, en ik zie ze echt als kreupele gelovigen. Dat is de juiste manier om erover te denken. Ze hebben een religie die een arm en een been mist, maar nog wel kan strompelen. Het biedt een zekere mate van veiligheid en groepsidentiteit, maar het is verwrongen en verdraaid en dement en gebogen, en het is een parasiet op iets onderliggend dat rijk en waar is. Zo komt het in ieder geval op mij over. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we dit probleem oplossen. Ik denk dat er niets belangrijkers is dat gedaan moet worden dan dat. Je kunt zien dat het geloof ideologisch verstrikt is geraakt door hoe boos mensen worden als je hun geloofssystemen in twijfel trekt. Waarom maken ze zich daar eigenlijk druk om? Wat maakt het uit of al je theologische axioma’s 100 procent correct zijn?

Ingevingen van de Heilige Geest. Er verschijnt een gedachte in uw hoofd, zomaar toch? Dat is duidelijk. Beng, het is niets waar je ooit naar gevraagd hebt. Wat betekent dat eigenlijk? Een gedachte verschijnt in je hoofd. En het is een ingeving van de Heilige Geest. Die zegt jou hoe je moet handelen. Wat voor belachelijke verklaring is dat? Het helpt nergens bij. Waar komt het vandaan? Van boven, het verschijnt gewoon in mijn hoofd, het lijkt wel een download. Dat is geen erg verfijnde verklaring, zo blijkt. Je zou kunnen denken dat die gedachten die je denkt… Waar komen ze vandaan? Vaak zijn het gedachten van iemand anders, van iemand die al lang dood is. Dat kan er deel van uitmaken, net zoals de woorden die u gebruikt om te denken uitspraken zijn van mensen die al lang dood zijn. U bent geïnformeerd door de geest van uw voorouders, dat is één manier om het te bekijken. Of het komt voort uit je verlangens of dromen, of wensen of het is de verre stem van je ouders. Het leidt tot schijnzekerheid en verwarring omdat het uiteindelijk door de zeef van je theologische ideologie heengaat – het raamwerk van wat je denkt te moeten geloven. Terwijl de Heilige Geest juist wil verlichten zodat je gedachten hebt op grond van wat je zelf denkt en waarneemt. “U hebt de zalving van de Heilige en u weet zelf alles.” Echte gehoorzaamheid is een individueel antwoord op een Goddelijk woord. Niet het antwoord van de kudde waartoe je jezelf rekent. 

R.A. Veen

Wetsvrij evangelie of gehoorzaamheid aan de Wet van Christus? – uit mijn dissertatie

Zoals ik heb geprobeerd aan te tonen in mijn exegese van Matteüs 5 en 18, kan er weinig twijfel over bestaan dat Matteüs dacht dat de nieuwe halachah van Christus in overeenstemming was met de structuur van de geschreven Torah en met de mondelinge (joodse) traditie in het algemeen. Bovendien kan de aanhoudende kritiek op de farizeïsche hypocrisie, als we willen voorkomen dat dit een aan antisemitisme grenzende polemiek wordt, alleen worden begrepen als een specifiek Mattheaans hermeneutisch inzicht: dat de toetssteen van elke rechtsregel de mogelijkheid ervan is, en dat de waarheid ervan daarom berust op de integriteit van degene die hem onderwijst. Het gezag van de Messias, zoals zichtbaar geworden in Zijn volledige onderwerping aan Zijn hemelse vader, kan dan de basis zijn voor de gehoorzaamheid van de christen aan de messiaanse Torah. Doorgaan met het lezen van “Wetsvrij evangelie of gehoorzaamheid aan de Wet van Christus? – uit mijn dissertatie”

Substitutie of representatie? Antwoord op Tovia Singer

In het NT wordt met de titel “zoon van God” de persoon van de Messias Jezus aangeduid. In het evangelie van Lukas wordt op een vergelijkbare wijze gesproken over Adam als de zoon van God, verder wordt de uitdrukking eerstgeborene ook gehanteerd in bij voorbeeld Kolossenzen en de term unieke (zoon of “God”) vinden we ook in het evangelie van Johannes. (Meestal vertaald als “Eniggeborene”.)

Het is opmerkelijk dat deze Nieuw-Testamentische uitdrukking niet voorkomt in het Oude Testament. Het lijkt in ieder geval duidelijk dat Adam nergens de zoon van God genoemd wordt. Op twee manieren vinden we deze uitdrukking wel. In de eerste plaats wordt gesproken over Israël als Gods zoon, zoals in de bekende tekst uit Hosea 12: “Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.” In de tweede plaats komen we de uitdrukking tegen in de Psalmen, zoals bij voorbeeld in Psalm 2 – niet onomstreden natuurlijk 1) – in de uitdrukking “kust de Zoon dat hij niet toorne.” En uiteraard ook in de tekst die in Hebreeën wordt geciteerd uit Psalm 110: Gij zijt Mijn zoon, Ik heb u heden verwekt.”

“Zoon van God” duidt in de Hebreeuwse context van het OT zowel op het volk Israël dat de rol van de eerstgeborene toebedeeld krijgt, als op de gezalfde koning die als middelaar tussen God en het volk optreedt. Dat volk heeft de opdracht een licht te zijn voor de volken, de leraar voor de niet-joden die de Torah niet van nature hebben ontvangen. De koning heeft de opdracht middelaar te zijn, d.w.z. God te vertegenwoordigen tegenover het volk in zijn beleid en rechtspraak, en het volk te vertegenwoordigen tegenover God in zijn functie als opperste rechter en als voorbidder – zoals duidelijk wordt aan het gebed van Salomo bij de inwijding van de eerste Tempel.

Tovia Singer meent nu, dat de toekenning van de titel zoon van God aan de Messias in het NT een duidelijk voorbeeld is van het substitutiedenken. De functie en de waardigheid die aan Israël toekomt, wordt van het volk losgemaakt en aan Jezus toegekend. Dat is diefstal! In deze overdracht komt al vroeg het triomfantalisme van de kerk om de hoek kijken. De kerk neemt de plaats in van Israël precies omdat haar Heer in zichzelf Israël belichaamt. Zonder de overdracht van titel en functie van Israël aan de Messias Jezus zou de vervangingsleer geen fundament hebben.

Moeten we inderdaad zeggen dat Jezus het volk Israël vervangt, of moeten we zeggen dat Hij het volk representeert? Vervanging impliceert ook de substitutie van Israël door de kerk; representatie maakt een andere relatie tussen de kerk en Israël mogelijk. Jezus vertegenwoordigt dan immers ook Israël tegenover de kerk! In Hem krijgt de kerk een blijvende relatie met Israël – en dan ook met de Torah. Het Woord dat is vleesgeworden moet immers niet vanuit een Grieks-wijsgerige context worden verstaan, maar vanuit de theologie van de ‘memrah’ zoals die met name in de vertaling van de Torah door Onqelos zo sterk wordt benadrukt. 

Het NT laat dus in Jezus twee gedachten samenkomen: zoon van God in een bijzondere zin is Israël, de uiteindelijke voortbrenging van hemel en aarde (als “toledah”), maar daarbinnen draagt de koning die titel als representant van het volk, beter nog, als de middelaar, naast (hoge-)priester en profeet, tussen God en Zijn volk. Jezusheeft dan ook, omdat Hij in volle zin de koning van Israël is, de geschiedenis van Israël te herhalen. Daarom kan Mattheus zeggen dat de tekst van Hosea 12 waarin Israël uit Egypte geroepen is, toepassen op Jezus die terugkeert na de vlucht naar Egypte. Zonder dat daarmee tekort wordt gedaan aan de blijvende inhoud van die tekst als verwijzing naar de exodus. De conclusie moet zijn dat in christelijk perspectief het onmogelijk is de Messias Jezus te erkennen zonder zowel Israël als de Torah daarbij mee te bevestigen, op die manier beschouwd is er van substitutie geen sprake en is er geen reden om te denken dat het NT-ische spreken over Jezus als het vleesgeworden Woord of als de Zoon van God een vervanging van de Torah of van Israël betekent.

1) De vraag is immers of het woord “bar” een opzettelijk gebruikt leenwoord uit het Aramees is, of zuiver Hebreeuws moet worden gelezen als “zuiverheid “.

Dit is mijn antwoord op wat we horen bij Tovia Singer. Zie daarvoor:

De benadering van Keizer – in gesprek met Jan Luiten

Met dank aan de schrijver van deze “vragen en opmerkingen”

Een aantal opmerkingen en vragen.

1. Ontwikkeling christelijk evangelie vanuit Paulus’ brieven in Griekssprekende heidense kerken: Paulus ging toch eerst altijd naar de Joden? En hij was toch zelf op en top een Jood? Zo snel zal er geen eigen christologie ontstaan kunnen zijn.

Paulus ging volgens het NT inderdaad altijd eerst naar de synagoge, naar de “joden” zoals je zegt.. Maar “joden” in de eerste eeuw betekent niet steeds hetzelfde. Doorgaan met het lezen van “De benadering van Keizer – in gesprek met Jan Luiten”

Is het hart van de Protestantse gemeente nog wel de Schrift?

Het is een vraag geworden terwijl het eerst een vast en zeker antwoord was. Komt de Protestantse gemeente nog wel samen rondom het Woord? Om het te horen verkondigen als evangelie, om vermaand te worden door het gezag van Gods geboden en verboden, om weer gericht te worden op het Verhaal dat de realiteit van cultuur en samenleving kritiseert? Kortom, leeft de Protestantse gemeente nog wel van het Sola Scriptura waarmee de Reformatie afstand nam van het gewijde gezag van de clerus in Rome? Of heeft zij beide vervangen door de anarchie van het moderne pluralisme?

Misschien moeten we dan eerst vragen over welk Protestantisme we het hebben. Gaat het om de Protestantse Kerk in Nederland of de Verenigde Protestantse Kerk van België dan moet het antwoord kort zijn: de stellingname van de gemeente ligt al vast, zij wordt bepaald door de ideologieën en ervaringen van de moderne tijd en voor intern gebruik kunnen daar nog wel wat Bijbelteksten bij gezocht worden. Een Sola Scriptura dat niet alleen de voetnoot, maar zowel het begin als het einde van de discussie mag bepalen, daarvan is zeker geen sprake meer.

Toch was dat oorspronkelijk het uitgangspunt. De ‘vergadering’ van de gelovigen was een wekelijkse gebeurtenis en betekende een openheid voor en een onderwerping onder een heilige tekst. Dat boek, zichtbaar minstens op de kansel, was de fysiek tastbare representatie van Gods gezag. De gemeente vergaderde rondom het Woord, ging “onder het Woord staan,” of zij vergaderde niet als gemeente. Zo constitueerde zich een “Kontrastgesellschaft”, een gemeenschap die niet bepaald werd in leven en denken door alles wat in de contemporaine wereld gezag en aantrekkingskracht had. Non-conformisme heet dat. Niet van de wereld zijn, hoewel we in de wereld leven – legde Paulus uit. Leven als “vreemdelingen en bijwoners” – zei de brief aan de Hebreeën. Zo was het in de eerste tijd van de gemeente, in de tijd van de periodieke vervolgingen van de verboden gemeente.

In plaats van deze duiding van de samenkomst van de gemeente “onder het Woord”, is de Protestantse Kerk geleidelijk aan weer de kenmerken gaan vertonen waartegen ze ooit protesteerde. Aan dat protest had ze haar eigen identiteit te danken. In plaats van contrastgemeenschap, non-conformisme en betrokkenheid op de Schrift, is ze nu (opnieuw) religieus geworden. Het gaat weer om ervaringen, beelden – in de preek – entertainment, of zelfs een protestantse versie van priesterlijk pastoraat, en de aanzegging van vergeving als een absolutie. (Een steeds weer herhaalde en geritualiseerde genadeverkondiging is niet veel anders dan het sacrament van de absolutie, maar verschilt daarin dat er tenminste geen belijdenis van zonden gevraagd wordt. Reden van de populariteit van het Protestantisme bij sommige Katholieken?) 

Het opnieuw religieus worden van het Protestantisme heeft ook gevolgen gehad voor de Christelijke ethiek. De centrale positie van de Schrift betekende dat onze identiteit en onze levensopdrachten hun oorsprong hadden buiten de samenleving. Er was een historisch verhaal dat onze identiteit vastlegde, en er was een “aanwijzing ten leven” die ook ons gedrag als dat van een culturele minderheid definieerde. Dat verhaal wordt nu ingeruild voor – in onze tijd – het pleidooi voor de uiterste tolerantie voor elke verhaal, voor de pluraliteit van verhalen waarin geen eenheid valt te ontdekken behalve de formele tolerantie waarin ieder verhaal aanvaard dient te worden. 

Dan mag het woord “assimilatie” gebruikt worden om te beschrijven wat in de VPKB en de PKN ook daadwerkelijk in de meerderheid van de gemeenten gebeurd is. In plaats van de inoefening van een verhaal om tot een afwijkende identiteit en levensstijl te komen, wordt onder het algemeen aanvaarde verhaal van de samenleving een legitimering geplaatst waarin de Schrift niet langer zelfstandig tegenover de samenleving staat. De gemeente assimileert aan de samenleving omdat zij zich bij voorbaat in eenheid met die samenleving weet – de Schrift die zij in haar midden plaatst, heeft niet langer het gezag om haar een andere identiteit te verlenen. 

Wat is dan werkelijk in de plaats van de Schrift komen te staan, in deze tot religie geworden Protestantse gemeente? Assimilatie en aanpassing aan de heersende samenleving omschrijven eerder het mechanisme dan de zaak. Is het niet zo dat de Christelijke gemeenschap zich vergadert rondom het idee van de gemeenschap zelf? Niet langer staat het idee van de gekruisigde Jezus als voorbeeld en voorloper voorop, niet langer wordt Hij niet alleen als Heiland vereerd maar ook als Heere gehoorzaamd. Het besef van de absolute voorrang van de Schrift is immers al eerder verdwenen. Is het niet de samenleving zelf die de gemeente haar identiteit verleent, nl. een zorg-gemeenschap te zijn waarin elementen van geloof een rol spelen? Is het niet juist zo in de VPKB dat de steun van de overheid, noodzakelijk voor het overeind houden van op zich maar weinig levensvatbare gemeenschappen, berust op het idee dat er een maatschappelijk nut verbonden is aan een Christelijke kerk, al is het dan maar vanwege de zorg die verleend kan worden aan haar eigen leden? Zo wordt het nut het kritiekpunt van de gemeente die zich beijvert om de overheid tevreden te stellen met haar (loyale)opstelling. Het is niet voor niets dat uitdrukkelijk bepaald is dat predikanten in de VPKB op geen enkele manier kritisch mogen zijn tegenover de overheid – wat de Belgische Protestantse predikanten dan ook in het geheel niet zijn. 

Vanuit de theologie van de Radicale Reformatie is met de term “Constantinisme” een dergelijke symbiose van kerk en samenleving aangeduid en historisch verklaard. Toen het Christendom eerst een “toegestane religie” en later de enige aanvaarde religie werd in de loop van de 4e eeuw, werd de kerk in twee generaties tijd van vervolgde minderheid tot dominante religie van de meerderheid. Burgerschap van de samenleving werd door de (kinder-)doop verworven. Kerk en samenleving gingen samenvallen. Dat heeft zich volgens de diagnose van John Howard Yoder in verschillende varianten van neo-Constantinisme voortgezet tot op de huidige dag.

De gevolgen voor de Christelijke ethiek zijn zonder meer ingrijpend te noemen. Je zou de moderne ethiek kunnen omschrijven  – maar dat is dan ook een simplificatie – met een verwijzing naar de filosoof Immanuel Kant. Deze formuleerde het formele beginsel van de ethiek als volgt: “Handel steeds zo dat je individuele gedrag een leefregel voor iedereen kan zijn.” Daar komen dan inhoudelijke generalisaties bij: “Elk mens heeft het recht om…” of “heb je naaste lief.” Alle specifieke plichten en beslissingen worden vanuit beginselen van gelijkheid en de bevordering van de vrijheid en het leven op logische wijze ingevuld. Tolerantie voor de morele beslissingen van anderen, zolang ze mijn vrijheid niet inperken, is vanuit de post-moderniteit erbij gekomen.

Tegenover deze meerderheidsethiek, en zeker in de postmoderne samenleving met haar pluralisme en relativisme, moet de Christelijke ethiek in haar oorspronkelijke zetting wel als een buitengewoon autoritaire en  intolerante moraal gezien worden. Die ethiek had immers een duidelijk joods karakter: zij was een ethiek van een minderheid die zich ervan bewust was dat men “de meerderheid niet in het kwaad mocht volgen.” Haar ethische normen werden ingegeven door de openbaring in de Schrift en konden daarom niet gerelativeerd worden.  

In haar oorspronkelijke vorm, vanuit het Nieuwe Testament tot en met de Apostolische Vaders, vind je ten eerste in de Christelijke gemeenten duidelijke gedragsregels of een “halacha”, ten tweede duidelijke procedures om die levensweg of halacha vast te stellen (Mattheus 16 en 18), en ten derde een duidelijke uitleg van de redenen om tot die minderheidsethiek te komen in de vorm van het identiteitsverhaal (jodendom: aggada). Het Constantinische verhaal, van een samenleving die grotendeels samenvalt met de kerk of dat zou moeten doen, maakt een synthese of beter een symbiose met het politieke establishment en dus een “heiliging” of sanctionering van de bestaande ideologieën en rechtsverhoudingen mogelijk. Daarmee verloor de Christelijke kerk haar positie als (profetische) minderheid. Zo werd de triomfantelijke kerk geboren. 

Die kerk gaat in het heden aan haar eigen assimilatie, lees: legitimeringsdrang, ten onder. De kerk is een minderheid geworden, terwijl ze zich toch nog als representant van de hele samenleving ziet. De huidige kerk keert niet terug tot het besef een minderheid te zijn, maar, zo blijkt uit de “milieusynode”, zij denkt nog steeds in het groot. “Wij moeten over onszelf niet te gering denken” – was daarom onlangs te horen. Ik meen dat wij alleen over de Heer van de gemeente niet te gering mogen denken.

Hoe kunnen we het antisemitisme bestrijden?

Door Kenneth Stern

Het is veel gemakkelijker te beschrijven hoe antisemitisme werkt dan wat ertegen werkt.

Antisemitisme is een haat. In wezen is het een samenzweringstheorie die stelt dat Joden samenzweren om niet-joden kwaad te berokkenen. Zoals de meeste samenzweringstheorieën, biedt het gemakkelijke antwoorden op moeilijke problemen. Doorgaan met het lezen van “Hoe kunnen we het antisemitisme bestrijden?”