Het schriftuurlijke argument van Justinus: het nieuwe verbond

“Hebt u deze woorden van Jesaja niet gelezen: “Hoort naar Mij, luistert naar Mij, Mijn volk, en luistert naar Mij, gij koningen; want van Mij zal een wet uitgaan, en Mijn oordeel zal een licht zijn voor de volken. Mijn recht nadert snel, en mijn heil zal uitgaan, en de volken zullen hoop hebben op mijn arm.” (Jes. 51:1-5)

En over dit nieuwe verbond sprak God door Jeremia als volgt: “Zie, de dagen zullen komen, zegt de Here, en Ik zal een nieuw verbond maken met het huis Israëls en met het huis Juda; het zal niet zijn als het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden.” (Jer. 31:31-32)

Justinus, Dialoog met Trypho – Hfst 11:3


De audio van de uitleg:


De tekst van de audio:

Justinus brengt twee argumenten uit de teksten van de profeten. De tekst van Jesaja 51 benadrukt: want van mij zal een wet uitgaan en mijn oordeel zal een licht zijn voor de volken. De tekst van Jeremia 31 benadrukt een nieuw verbond met het huis Israëls en met het huis Juda.

Justinus denkt hiermee te kunnen zeggen dat er een verandering is aangekondigd. Er zal een nieuwe wet uitgaan en die nieuwe wet, die rechtvaardigheid, dat oordeel zal een licht zijn voor de volken. Alsof dat betekent dat het niet langer een Tora zal zijn voor Israël. Want van mij zal een wet uitgaan, er staat dus letterlijk er zal een Tora uitgaan, een onderwijs. Een onderwijs misschien wel met betrekking tot de Torah van Mozes, als Tora hier simpelweg onderwijs betekent.

De tekst van Jeremia over het nieuwe verbond is een verbond met het huis Israëls, maar Justinus doet het voorkomen alsof dat een opheffing zal betekenen van het oude verbond. “Het zal niet zijn als het verbond dat ik met hun vaderen gemaakt heb ten dagen als ik hem bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden.” De verschillen worden dan natuurlijk wel uitgemeten in Jeremia 31.

Nu zijn beide teksten eschatologisch bedoeld. Zowel Jesaja als Jeremia beschrijven daarmee de eindtijd. Heel veel kenmerken die genoemd worden in deze teksten passen helemaal niet bij de tijd van Jezus. Ze passen helemaal niet bij de tijd van de kerk. Ze zijn nog steeds toekomstig.

Van God zal een Tora uitgaan en dat zal een licht zijn voor de volken. Dat zou je misschien kunnen zeggen als Justinus leeft in een tijd dat het christendom de bekende wereld, althans Europa, geheel en al heeft bepaald, heeft omgevormd. Maar Jesaja 51 ziet op een eindtijd waarin de hele wereld door de Tora zal worden onderwezen.

Hetzelfde gaat natuurlijk op voor Jeremia 31. Er komt een ander verbond. Zeker, er komt een ander verbond, want de Tora wordt nu geheel en al innerlijk gemaakt. En dat is een zaak die nogal wordt vergeten door degenen die proberen Jeremia 31 uit te leggen. Want in die interpretaties daar zit een echo in van een Nieuw Testamentische overtuiging, namelijk dat de wet in ons binnenste geschreven is, dat zou het werk zijn van de Heilige Geest.

Maar in Jeremia 31, zo zeggen velen gelukkig, gaat het uiteindelijk niet zozeer om een onderwijzing van God die door Gods Geest innerlijk gemaakt wordt. Maar dat nieuwe verbond, Jeremia 31 vers 33, dat zegt: “ik zal mijn onderwijs, ik zal mijn Tora in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven.” Dat beschrijft dus de Messiaanse tijd waarin de Tora van God, de Tora van Mozes, zodanig verinnerlijkt is dat iedereen hem uit zijn hoofd kent.

Dat idee van in het hart schrijven wil zeggen twee dingen. Dat wij door en door met die Tora vertrouwd zullen zijn en dat die Tora met name betrokken is op het vermogen van de wil, want dat is het hart. Het hart is de plaats van de wil en niet van de emoties. Dat die Tora dus door ons ook van harte gedaan wordt. Maar wat Justinus weglaat is: ik zal hun tot een God zijn en zij zullen mij tot een volk zijn. Het gaat dus juist om het nieuwe verbond met het huis van Israël. Israël zal het volk van de Heere zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen, ken de Heere want ze zullen mij allen kennen want ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonden niet meer denken.

Juist dat laatste vers 34, laatste deel van vers 34 spreekt over een vergeving zonder een zondoffer of een of andere tussenkomst. Geheel anders dus dan dat nieuwe verbond waar Justinus over wil spreken. Op dit punt van de dialoog dus twee zogenaamde bewijsteksten waarvan de eerste volstrekt eschatologisch is.

Alle volken zullen de wet, de Torah accepteren die uiteindelijk zal uitgaan uit Sion en de koningen en het volk van Israël moeten beseffen dat die tijd komen zal. De Torah is uiteindelijk (ook) voor de volkeren bestemd. En Jeremia 31, het nieuwe verbond, of het vernieuwde verbond zoals Rashi zegt in zijn commentaar, het vernieuwde verbond zal juist de sleutel zijn om uiteindelijk ook de volkeren te bereiken.

Justine’s heeft dus een hele bijzondere interpretatie van deze tekst die niet strookt met de normale, laten we zeggen hebreeuws-joodse interpretatie van deze verzen. Het is een wat verwrongen interpretatie die ook eigenlijk niet rechtstreeks aansluit bij de geschiedenis van Jezus.

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *