Het anti-Joodse karakter van Mattheus

Is het evangelie van Mattheüs eigenlijk (theologisch gezien) anti-judaïstisch? En legt het daarmee een bodem voor het latere (sociale) anti-semitisme?

Het Evangelie van Mattheüs is wel doordrongen van een polemiek die gericht is tegen tenminste enkele aspecten van het Joodse leven en denken. Deze polemiek duikt op in Mattheüs 2:16, 22, waar wordt verklaard dat verschillende heersers van het Joodse volk al vanaf zijn geboorte en jeugd uit waren op de vernietiging van Jezus, en er komt pas een einde aan in het laatste hoofdstuk van dit evangelie, waar wordt beweerd (Mattheüs 28:11-15) dat de Joodse overpriesters en oudsten de leugen verspreidden dat de discipelen van Jezus het lichaam van Jezus in het geheim uit het graf hadden gehaald.

Opgemerkt moet worden dat Mattheüs 2:16,

Toen Herodes zich realiseerde dat hij door de Wijzen was beetgenomen, was hij woedend, en hij gaf bevel om alle jongetjes van twee jaar en jonger in Bethlehem en omgeving te doden, overeenkomstig de tijd die hij van de Wijzen had vernomen.

En Mattheüs 2:22,

‘Maar toen hij hoorde dat Archelaüs in Judea regeerde in plaats van zijn vader Herodes, was hij bang om daarheen te gaan. Nadat hij in een droom gewaarschuwd was, trok hij zich terug naar het district Galilea.

en Mattheüs 28:11-15,

‘Terwijl de vrouwen op weg waren, gingen sommigen van de wachters de stad in en rapporteerden aan de overpriesters alles wat er gebeurd was. Toen de overpriesters met de oudsten bijeengekomen waren en een plan beraamd hadden, gaven ze de soldaten een grote som geld, en zeiden tegen hen: “Jullie moeten zeggen: ‘Zijn discipelen zijn ‘s nachts gekomen en hebben hem gestolen terwijl wij sliepen.’ Als dit rapport bij de gouverneur terechtkomt, zullen we hem tevreden stellen en jullie uit de problemen houden.” Dus de soldaten namen het geld aan en deden wat hun opgedragen was. En dit verhaal is tot op de dag van vandaag wijd verspreid onder de Joden,”

geen parallellen hebben in de andere evangeliën van het Nieuwe Testament.

In het hoofdgedeelte van het Evangelie van Matteüs richt de anti-Joodse polemiek zich op een bepaald segment van het Joodse volk, namelijk de Farizeeën. De polemiek tegen de Farizeeën begint in wat volgens Matteüs de eerste vastgelegde preek van Jezus is: Matt. 5:20 stelt:

“Want Ik zeg u, tenzij uw gerechtigheid die van de schriftgeleerden en Farizeeën overtreft, zult u het Koninkrijk der hemelen nooit binnengaan.

“De sterkste uitdrukking van het anti-Pharisaïsche gevoel is te vinden in één van de laatste Mattheense preken van Jezus – de weeën tegen de Farizeeën in Matt. 23:13-36.

“Wee u, leraars der wet en Farizeeën, gij huichelaars! U reist over land en zee om één enkele bekeerling te winnen, en als u daarin geslaagd bent, maakt u van hem twee keer zo’n kind van de hel als u zelf bent.  “Wee jullie, blinde gidsen!

Terwijl deze weeën ook expliciet in Lucas 11:39-44 staan:

‘Toen zei de Heer tegen hem: Nu dan, jullie Farizeeën maken de buitenkant van de beker en de schotel schoon, maar van binnen zijn jullie vol hebzucht en goddeloosheid…,

en impliciet in Lucas 11:45-54:

‘Toen antwoordde een van de schriftgeleerden en zeide tot Hem: Meester, zo zegt Gij ons ook verwijten. En Hij zeide: Wee ook u, schriftgeleerden, want u belast mensen met lasten die zwaar te dragen zijn

Markus 12:38-40:

‘En in zijn onderricht zei hij: Pas op voor de schriftgeleerden, die graag in lange gewaden rondlopen en graag groeten op de marktplaatsen…,

De Mattheaanse weeën zijn in meer denigrerende taal geformuleerd. Bijvoorbeeld, volgens Mattheüs 23:15, hierboven al geciteerd,  zijn de Farizeeën kinderen van de hel (Gehenna):

‘Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, u huichelaars! U reist over land en zee om één enkele bekeerling te winnen, en als u daarin geslaagd bent, maakt u van hem twee keer zo’n kind van de hel als u zelf bent.

Het hoogtepunt van de hele Mattheense anti-Joodse polemiek wordt ongetwijfeld bereikt in Matt. 27:25. Hier, in de context van het proces tegen Jezus, wordt de hele aanwezige Joodse menigte (“het hele volk”), in antwoord op Pilatus’ bevestiging van neutraliteit, afgeschilderd als degenen die bewust de vloek voor de moord op Jezus (Gods Zoon = God Zelf) op zich hebben genomen.

“Zijn bloed zal op ons en op onze kinderen zijn!”.

We moeten het belangrijkste effect schetsen dat deze polemiek heeft gehad op de relatie tussen christenen en Joden sinds de tijd van het Nieuwe Testament. Als we de complexiteit van de Joods-christelijke relaties in gedachten houden, kunnen we toch zeggen dat vooral Matt. 27:25 meer dan enige andere passage in het Nieuwe Testament is gebruikt om openlijk antisemitisme te legitimeren. Glock en Stark hebben bijvoorbeeld aangetoond dat “het belangrijkste thema in de religieuze vijandigheid jegens Joden is dat zij onder een vloek liggen”.

De vloek waarnaar verwezen wordt, is de vloek in Matt. 27:25, “En al het volk antwoordde: ‘Zijn bloed zij op ons en op onze kinderen!’ “Deze passage is als bewijs genomen dat de Joden vrijwillig eeuwige schuld accepteerden voor de dood van Jezus. Christelijke antisemieten hebben zich gerechtvaardigd gevoeld in het vervolgen van Joden, zelfs tot op het punt van het toebrengen van de dood. Geen enkele straf kon immers als te zwaar worden beschouwd voor een volk dat besmet was met de bloedschuld van het plegen van doodslag.

Hoewel het dus duidelijk is dat het Mattheüs-evangelie en zijn anti-judaïsme gebruikt is om openlijk sociaal antisemitisme te legitimeren, is het nog geenszins duidelijk dat een dergelijk gebruik van het evangelie gerechtvaardigd is. De vraag is in hoeverre  Mattheüs zelf, in plaats van zijn latere uitleggers, verantwoordelijk is voor anti-Joods denken en gedrag in het Christendom. Daarover een volgende keer.

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom, polemiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *