De menselijke betekenis van Jezus als de Messias

We vervolgen het gesprek over Johannes de Doper, waarover ik nog enkele opmerkingen wil maken. Ten eerste dienen we Handelingen 19 te bestuderen om de relatie tussen Johannes de Doper en Jezus beter te begrijpen. In dit hoofdstuk ontmoet Paulus discipelen van Johannes in Efeze, nadat Apollos in Korinthe is geweest.

Paulus vraagt hen of zij de Heilige Geest hebben ontvangen toen zij tot geloof kwamen. Hiermee wordt een belangrijk thema geïntroduceerd van de theologie van zowel Paulus als, uiteraard, het boek Handelingen: het ontvangen van de Heilige Geest. Dit is bijna het equivalent, of beter gezegd het surrogaat, van de Tora.

Het hebben van de Heilige Geest betekent namelijk dat men spontaan kan doen wat de wet vraagt zonder studie of dialoog daarover. 1) Dit maakt het naleven van de wet minder belangrijk dan het al dan niet bezitten van de Heilige Geest. Het belang hiervan ligt in het feit dat de Heilige Geest niet alleen ons innerlijke leven activeert, maar ook nauw verbonden is met de belijdenis van Jezus als Messias.

Daarom stelt Paulus die cruciale vraag: “Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam?” Vervolgens worden in enkele verzen de discipelen van Johannes de Doper min of meer beschaamd gemaakt. Zij antwoorden: “We hebben zelfs niet gehoord of er een Heilige Geest is.” Dit betekent dat de Pinkstergebeurtenis en Paulus’ theologie over de Heilige Geest hen volledig zijn ontgaan.

Paulus vraagt waarop zij dan gedoopt zijn, en zo wordt hun doop door Johannes de Doper op de tweede plaats gesteld. Ze antwoorden dat ze gedoopt zijn met de doop van Johannes. Paulus zegt vervolgens: “Johannes doopte met een doop van bekering, terwijl hij het volk zei dat zij moesten geloven in Hem die na hem kwam, dat is Jezus.”

Aan de ene kant bevestigt dit de betekenis van Johannes’ doop als een oproep tot bekering.
Gedevalueerd is het als slechts een doop van bekering; aan de andere kant wordt het verbonden met de komst van Jezus, maar ook met zijn toekomst. Ze moesten geloven in Hem die na Johannes kwam. Het is niet helemaal duidelijk of Johannes dit over Jezus predikte of dat Paulus dit zegt.

Paulus stelt dat ze in Jezus moesten geloven. Toen zij dit hoorden, werden zij gedoopt tot de naam van de Heer Jezus. Ze krijgen dus een nieuwe doop: geen doop van bekering tot vergeving van zonden, maar een doop in de naam van de Heer Jezus. Een belangrijke tekst om te laten zien dat dopen betekent dat je iemand in het machtsgebied van een ander plaatst. Pas door toedoen van Paulus komt de Heilige Geest op hen en toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest op hen en spraken zij in talen en profeteerden.

Dit extatische, charismatische begin van de gemeente wordt in Handelingen opgelegd aan die sobere gelovigen in de trant van Johannes de Doper. Zij verwachten niet alleen dat er een Messias zou komen, maar ook dat met deze Messias het messiaanse rijk zou aanbreken – een volkomen logische gedachte. Nu wordt van hen verwacht dat ze geloven in de “geestelijke”  komst van dat Koninkrijk – geheel in strijd met de concrete verwachingen van het Messiaanse Vrederijk in het Oude Testament.

Terug naar de verhouding tussen Johannes en Jezus: Johannes predikt het Koninkrijk van God. Hij roept op tot bekering, want het Koninkrijk der hemelen is nabij. Israelieten moeten hun zonden belijden, want het is de doop van bekering die leidt tot vergeving van zonden. De vergeving is niet afhankelijk van de doop, maar zou optreden met het aanbreken van het messiaanse rijk. Met dit Rijk zouden de mensen die zich lieten dopen door Johannes zich solidair verklaren.

Als Jezus dus naar Johannes gaat om zich ook te laten dopen, verklaart Hij zich solidair met de prediking van Johannes. Hij verkondigt hetzelfde Koninkrijk: dat waartoe je toegang krijgt door de doop van bekering tot vergeving van zonden. Uiteraard betekent het ook dat Jezus zich één verklaart met het volk dat deze bekering uitvoert.

Er is een verschil tussen de prediking van Jezus en die boeteprediking van Johannes. Het laatste zou iets typisch zijn voor de prediking van Jezus: het Koninkrijk is aangebroken, want de Messias is gearriveerd, terwijl Johannes komt zeggen dat het het koninkrijk nabij is. Wanneer men Johannes de Doper vraagt of hij de verwachte Messias is, antwoordt hij nadrukkelijk nee. “Na mij komt iemand die groter en sterker is dan ik, die iets anders tot stand zal brengen.” Vanuit het perspectief van Johannes de Doper wordt Jezus mogelijk gezien als de geroepen Messias. Er is dus een verband tussen zijn functie als Messias en het aanbreken van het messiaanse rijk.

Hoe zag Jezus dit? Aan de ene kant kunnen we stellen dat Jezus zich geroepen voelde om een unieke rol te spelen als Messias. In zijn handelen en missie zou het koninkrijk der hemelen uitbreken. Als representant van Israël zou hij de gehoorzame mens kunnen zijn waarin het verbond tussen God en Israël gestalte krijgt. Hij wilde degene zijn over wie Johannes in zijn proloog schrijft: “het Woord (d.w.z. de Torah) is vlees (d.w.z.  belichaamd) geworden.”

Er wordt erkend dat dit een menselijke kant heeft, maar wat wordt daarmee bedoeld? Sommigen zeggen dat Jezus’ menselijke kant ligt in zijn rol als representant van Israël, als gehoorzame mens in wie het verbond vastigheid krijgt tegenover het ontrouwe volk. Hij is de lijdende knecht, de gezalfde koning van Israël, de verwachte goede herder van de eindtijd en de vervulling van profetische verwachtingen.

Er is echter een andere manier om over deze menselijke kant te spreken, waarbij het beeld van Jezus als Messias anders wordt geïnterpreteerd. Theologische teksten tonen soms dubbelzinnigheid in het plaatsen van Jezus als Messias tegenover Israël. Zo schrijft Berkhoff in zijn boek Christelijk Geloof (1973, pagina 267): “Jezus wist zich geroepen tot een unieke en definitieve rol.” Dergelijke uitdrukkingen zijn interessant en laten ruimte voor interpretatie over de exacte betekenis van Jezus’ menselijke kant.

Het kan betekenen dat Jezus zich hiervan bewust was, een waarheid die wij kunnen bevestigen, of dat we te maken hebben met een meer neutrale en historische opvatting. We zeggen dan: dit is het weten waarvan Jezus in zijn handelen en spreken uiting gaf, maar dat mogen we niet direct identificeren met de waarheid. Het kan een feit zijn dat Jezus dit dacht; dat betekent nog niet dat het zo was. Dat is wat hij voor zichzelf zag, de achtergrond van zijn optreden en wat hem motiveerde: het besef van geroepen zijn. De bevestiging van dat weten en handelen geven we eventueel in geloof door te zeggen dat God deze mens daadwerkelijk in trouw heeft gegeven tegenover het ontrouwe volk.

Het hangt van het geloof af of we het optreden van Jezus en zijn overtuiging bevestigen en volgen, of dat we het zien als een historische aanwijzing dat Jezus als mens deze rol wilde spelen. Hij wilde tot de mensen komen namens God, zich richten tot de verloren schapen van Israël en de blijde boodschap brengen van het aanbrekende koninkrijk. Door zijn consistente optreden, provocaties in Jeruzalem en de kracht van zijn persoon, was het voor hem wellicht ondenkbaar dat God niet zou optreden en het koninkrijk zou brengen.

De symbolische handelingen van Jezus, zoals tijdens Palmpasen het binnengaan van Jeruzalem op een ezel om de profetie van Zacharia te vervullen, vroegen om erkenning en interventie van God. De vraag is of er een manier is om te begrijpen dat ondanks het falen van Jezus’ missie – het uitblijven van Gods reactie op zijn uitnodiging in woord en daad – geïnterpreteerd moet worden als het falen van zijn messiasverwachting, of dat er een theologische constructie denkbaar is die Jezus alsnog tot de messias maakt.

Het enige denkbare in de lijn van Paulus’ denken, is dat er zoiets heeft plaatsgevonden als een opwekking uit de dood. Romeinen 1 vers 1 zegt fraai dat hij door de opstanding van de doden bevestigd is als de zoon van God. Als we dit mogen lezen als een messiaanse titel, dan mag je die uitdrukking lezen als “godszoon in kracht overeenkomstig de geest van de heiligheid”. De geest van heiligheid, oftewel de Heilige Geest, heeft Jezus doen opstaan uit de dood. De opstanding is een noodzakelijk feit dat bevestigd dient te worden. Zonder dit zou de prediking over Jezus als Messias onmogelijk zijn geworden, vanwege zijn daadwerkelijke falen in het tot stand brengen van het Messiaanse Rijk als zodanig.


NOTEN

  1. Dit is wel omstreden tegenwoordig. De “rechtvaardige eis  van de wet”, d.i. de gehele Torah, wordt volledig gedaan (vervuld) in de levens van hen die wandelen naar geest, d.w.z. mensen die een geestelijke, bedachtzame, weloverwogen levenwandel hebben. In veel vertalingen wordt echter gesteld dat de eis van de wet – gereduceerd tot naastenliefde – door de heilige Geest vervuld, d.i. gedaan wordt, zodat mensen daarin slechts een passieve rol hebben.
Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom, Johannes met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *