Jezus als Messias verworpen

Een cruciaal vraagstuk in de relatie tussen het Jodendom en Christendom betreft de reden waarom Jezus niet als de Messias werd aanvaard. Dit onderwerp wordt uitgebreid besproken in de christelijke theologie, waaronder in Paulus’ brief aan de Romeinen. De vraag wordt beantwoord door te stellen dat Israël Gods trouw in Jezus de Messias beantwoordt met afwijzing. Jezus wordt aan de Romeinen overgeleverd en volgens het Nieuwe Testament moest dit ook gebeuren in Gods plan.

Hier schuilt een interessante kwestie die Paulus tracht te beantwoorden in Romeinen 9 tot en met 11: hoe kunnen we enerzijds stellen dat Israël de Messias heeft afgewezen, terwijl anderzijds deze afwijzing door God voorzien zou zijn? Paulus’ antwoord komt erop neer dat er een soort vlies over Israël heen lag, waardoor zij Jezus niet konden herkennen. Dit vlies kan worden gezien als een (tijdelijke) korst over hun hart, niet zozeer een verharding ervan.

De kern van deze kwestie ligt in het feit dat Israël zichzelf wilde bevestigen, vol was van moralistische en nationalistische zelfbevestiging. Hierdoor lazen zij de Wet en Profeten vanuit hun eigen perspectief en waren zij geneigd om Jezus af te wijzen. Christenen zien echter veel kritiek in het Oude Testament op dit moralistische en nationalistische Israël en begrijpen waarom zij Jezus afwezen.

Tegelijkertijd wordt gesteld dat het vreemd is dat Israël Jezus niet accepteerde, aangezien hij nauwkeurig de profetieën van het Oude Testament vervulde. Deze profetieën spreken over een samenhang tussen het optreden van de Messias en het aanbreken van de messiaanse tijd. Hierdoor ontstond een bepaalde verwachting omtrent de rol van de Messias. Hendrikus Berkhoff stelde echter dat ook in het Oude Testament de vervulling nooit samenviel met de verwachting.

Dit betekent dat Jezus’ vervulling van de Oude Testament profetieën niet gelijk was aan de verwachtingen die op basis daarvan waren ontstaan. Jezus vervulde deze profetieën op een andere wijze dan Israël zelf had ontleend aan deze teksten. Desondanks ligt het optreden van Jezus wel in lijn met de verwachtingen die voortkwamen uit het Oude Testament.
Als je het Oude Testament leest op een bepaalde manier, wordt Israels blik vertroebeld door moralistische en nationalistische zelfbevestiging. Berkhoff concludeert zelfs dat Israël Amos en Jeremia zou hebben verworpen op dezelfde wijze als het Jezus heeft verworpen. Het Nieuwe Testament plaatst het optreden van Jezus in het licht van wat in het Oude Testament de geschiedenis van de ontrouw van het volk is, en daartegenover staat de trouw van God zoals die uitsluitend zichtbaar wordt in de trouw van Jezus zelf: trouw van God in Jezus staat tegenover ontrouw van het volk. Een wonderbaarlijke en misschien onverwachte vervulling van de profetie staat tegenover de afwijzing van het volk.

Jezus heeft zich met name gewend tot diegenen die een andere verwachting hadden, wellicht dieper dan hun mede-Joden. Mensen die vervreemd waren van de Tora, verloren in de ogen van de farizeeën en wisten dat ze zichzelf niet konden redden. Daarmee valt de farizeese zelfbevestiging weg: “wij doen de Tora, wij zijn het enige waardevolle Israël.” Gods trouw richt zich nu tot de verloren schapen van het huis van Israel.

Het probleem is dat hiermee niet alleen herhaald wordt wat het Oude Testament zegt over de ontrouw van het volk, maar dat nu ook wegvalt wat het OT zegt over hun trouw. Profetieën uit het Oude Testament over de trouw van Israel worden in het christelijk denken naar de eindtijd verschoven, omdat het volk vanwege de verwerping van Jezus in het heden niet als trouw beschouwd kan worden. Maar het Oude Testament doet dit misschien juist wel, en spreekt over het nieuwe verbond uit Jeremia 31 niet per se als iets voor de eindtijd, maar als een vernieuwde vorm van het verbond dat het doel was van de farizeeën en later de rabbijnen.

Hoe kunnen we dat nieuwe verbond van Jeremia 31 waarmaken in de ballingschap? Dat was de vraag van de Rabbijnen. De verwerping en kruisiging van Jezus liggen in de lijn van het ontrouwe Israël, en daarom wordt ook de val van Jeruzalem gezien als een antwoord van God op die ontrouw. De Babylonische ballingschap begint met de val van Jeruzalem in 586 vGT, en daarom is de ondergang van de tempel in de jaren 70 van de eerste eeuw op dezelfde wijze opgevat: als een bestraffing van het ontrouwe Israël.

En waarin blijkt, volgens christenen, dat Israël ontrouw is? Omdat het Jezus verworpen heeft. Zelfbevestiging, ontrouw, moralisme en nationalisme vatten het oordeel van christenen over Israël samen. Terwijl Paulus eigenlijk geen redenen geeft voor de verwerping van Jezus door Israël, behalve dat hij zegt: God heeft dit mogelijk gemaakt of toegelaten opdat het evangelie ook de niet-joden zou bereiken. Een heel ander beeld van de geschiedenis dan in het latere christendom dominant werd.

Maar dit is de christelijke gedachte: dat de verwerping door Jezus enerzijds een gevolg is van de conditie, de toestand waarin het volk als geheel verkeert en dus een vorm van zonde of verblindheid is. Anderzijds werd dit door God al van tevoren gezien en ter wille van de heidenen ook zo georkestreerd. Dat is precies de reden dat de heilstijd, de messiaanse tijd, niet is aangebroken. Er bestaat soms deze gedachte: als Israël Jezus had aanvaard, dan zou bij zijn opstanding of nog voor zijn dood het messiaanse rijk wel degelijk begonnen zijn.

Echter, Israël heeft de Messias in zijn zwakte en lijden niet erkend en daarom zal het moeten wachten op de messiaanse tijd samen met anderen. Want pas bij de terugkomst van deze Jezus, de terugkomst van de Messias, zal ook het tweede deel van de profetieën van het Oude Testament in vervulling gaan. Namelijk dat Gods trouw zich nu ook in de werkelijkheid van de wereld doorzet en Israël alsnog de plaats krijgt die haar toekomt.

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *