De betekenis van de “vier Noachidische geboden” in Handelingen 15 voor de Christelijke kerk – de leer van Toby Janicki

In zijn boek over Galaten, betoogt D. Thomas Lancaster dat de apostelen niet de Torah “teken-geboden” en onderscheidende identiteitskenmerken aan de nietJoodse gelovigen oplegden. Dit zijn geboden die specifiek aan Israël gegeven zijn als onderscheidend merkteken, zoals Shabbat, tzitzit (kwastjes), en de besnijdenis, waarvan het laatste het meest nadrukkelijk in de brieven van Paulus vermeld wordt. Terwijl het heidenen niet verboden is om aan deze geboden van de joodse identiteit deel te nemen, zijn ze niet gebonden ze te houden zoals joden dat zijn. Tegelijkertijd nemen gelovigen soms aan dat de Torah van HaShem alleen voor Joden geldt en helemaal niet voor niet-Joodse discipelen. Niets is verder van de waarheid. Ondanks het feit dat de apostelen de nietJoden “bevrijdden” van deze teken-geboden, zijn ze gebonden aan het grootste deel van de overige mitswot (regels) van de Tora. Benadrukt moet worden dat de heidenen in de Messias een status in het volk van God hebben en een Torah verantwoordelijkheid die ver uitstijgt boven die van de God-vrezenden bij de synagoge van toen en van de hedendaagse Noachiden (zoon van Noach). Door middel van Yeshua, zijn gelovige heidenen geënt in het volk van God en worden lid van het burgerschap Israëls. Hoewel het lidmaatschap zijn voorrechten heeft, heeft het ook zijn verplichtingen.

Doorgaan met het lezen van “De betekenis van de “vier Noachidische geboden” in Handelingen 15 voor de Christelijke kerk – de leer van Toby Janicki”

Gebod en vrijheid in de sabbat

Waarom wordt de mens vanaf het begin onder het gebod geplaatst? Waarom wordt de relatie tussen de mens en God vervolgens niet bepaald door een gebod waarin die relatie rechtstreeks aan de orde komt, zoals in het gebod om de Here lief te hebben, maar in een verbod om een bepaalde vrucht van een bepaalde boom te eten? Wat is het eerste gebod binnen de schepping? Doorgaan met het lezen van “Gebod en vrijheid in de sabbat”

Jezus en de mondelinge wet (3) – uit mijn dissertatie

Wat is dan de beweegreden achter deze verandering? Jezus’ tegenstanders zijn eerst voorgesteld als een groep Farizeeën en Schriftgeleerden die bijeen waren gekomen om hem te horen spreken, en nu worden ze aangesproken als huichelaars omdat ze de vraag stellen over het ritueel van de handwassing. Wat kan deze reactie hebben uitgelokt? Dit kan ook Matheüs hebben gestoord, die de volgorde wijzigt door Jezus eerst de farizeïsche vraag te laten beantwoorden met een tegenvraag over het korban, en vervolgens het thema van de huichelaars te introduceren en te eindigen met een uitleg aan de discipelen over de bron van de bezoedeling. Waarschijnlijk besloot Marcus de gewelddadige verwerping van het jodendom, inclusief het citeren van Jesaja 29, tussen de farizeïsche vraag en Jezus’ behandeling van de Korban-kwestie te plaatsen, waarna hij terugkeert naar wat mij het meest voor de hand liggende normale antwoord van Jezus op de vraag van zijn farizeïsche collega’s lijkt. Stel dat we de tekst als volgt zouden kunnen lezen: Doorgaan met het lezen van “Jezus en de mondelinge wet (3) – uit mijn dissertatie”

Jezus en de mondelinge wet (2) – uit mijn dissertatie

Wij moeten ons nu afvragen hoe het vroege christendom omging met dit element van de Joodse halacha. Laten we als onze voornaamste getuige de passage in Marcus 7 nemen, die niet alleen de kwestie van het ritueel wassen van de handen voor het eten van brood behandelt, maar deze nauw verbindt met een andere kwestie van veel groter belang, namelijk die van de Korban-belofte die het gebod om iemands vader en moeder te eren terzijde schuift. We zullen de verschillende elementen van deze passage in detail behandelen, maar met een specifieke bedoeling: wat was de onderliggende kwestie van deze merkwaardig breedsprakige en vijandige ontmoeting tussen Jezus en enkele Farizeeën? Hoe functioneerde een dergelijke passage binnen de kerk van Marcus, meer bepaald in Rome? Doorgaan met het lezen van “Jezus en de mondelinge wet (2) – uit mijn dissertatie”

Jezus en de mondelinge wet (1) – uit mijn dissertatie

Wij moeten ons afvragen wat Jezus’ reactie was op de farizeïsche tradities. Stond Hij werkelijk zo ver af van de manier waarop de Farizeeën de wet uitlegden? We kunnen Jezus niet zomaar identificeren met een vorm van farizeïsme, en de klassieke visie vertelt ons dat Jezus zich verzette tegen de farizeese uitleg van de Torah. Wij moeten ten minste enkele bewijzen onderzoeken. Doorgaan met het lezen van “Jezus en de mondelinge wet (1) – uit mijn dissertatie”

Wetsvrij evangelie of gehoorzaamheid aan de Wet van Christus? – uit mijn dissertatie

Zoals ik heb geprobeerd aan te tonen in mijn exegese van Matteüs 5 en 18, kan er weinig twijfel over bestaan dat Matteüs dacht dat de nieuwe halachah van Christus in overeenstemming was met de structuur van de geschreven Torah en met de mondelinge (joodse) traditie in het algemeen. Bovendien kan de aanhoudende kritiek op de farizeïsche hypocrisie, als we willen voorkomen dat dit een aan antisemitisme grenzende polemiek wordt, alleen worden begrepen als een specifiek Mattheaans hermeneutisch inzicht: dat de toetssteen van elke rechtsregel de mogelijkheid ervan is, en dat de waarheid ervan daarom berust op de integriteit van degene die hem onderwijst. Het gezag van de Messias, zoals zichtbaar geworden in Zijn volledige onderwerping aan Zijn hemelse vader, kan dan de basis zijn voor de gehoorzaamheid van de christen aan de messiaanse Torah. Doorgaan met het lezen van “Wetsvrij evangelie of gehoorzaamheid aan de Wet van Christus? – uit mijn dissertatie”

De vervulling van de wet – over Mattheüs 5:17 – uit mijn dissertatie

Vervulling van de wet (Matteüs 5 vers 17)

Nu zijn we enigszins voorbereid op de leesstrategie die ervan uitgaat dat de vervulling van de wet materieel hetzelfde inhoudt als een afschaffing. Wat betekent het eigenlijk om de wet te vervullen in een Joodse context? De uitdrukking “de wet vervullen” wordt opgevat als het equivalent van “de wet doen”, zoals in Rom. 2 vers 13. Jezus kwam dan om de wet te doen, om gehoorzaam te zijn aan al haar voorschriften. Doorgaan met het lezen van “De vervulling van de wet – over Mattheüs 5:17 – uit mijn dissertatie”

Jezus en de joodse wet – uit mijn dissertatie

De komende weken publiceer ik een vertaling van mijn dissertatie uit 2011: Obedience to the Law of Christ. Daarin stel ik alle vragen die me sinds de jaren 90 van de vorige eeuw begonnen bezig te houden. De relatie van jodendom en Christendom, de juiste houding van Christenen tegenover de Torah, dat alles was toen al (en nu opnieuw) mijn centrale focus. Ik doe geen moeite de tekst in overeenstemming te brengen met mijn huidige opvattingen. Grote verschillen zal ik in een aparte bijdrage aan de orde stellen.

LUISTER naar de tekst:

Marcus of Matteüs?
Wie is de “echte” Jezus? De Jezus van Marcus of de Jezus van Matteüs? Als de vroege en late kerkelijke praktijk ten minste als een deel van het antwoord kan worden beschouwd, dan is de “echte” Jezus duidelijk die van Marcus. De christelijke kerken houden zich niet aan de wetten van rituele zuiverheid, noch aan de verschillende voedselwetten, waaronder de Noachidische wetten over bloed en wurging, die blijkbaar door de raad van Jeruzalem waren aangenomen onder het gezamenlijk gezag van Jacobus, Petrus en Paulus (Handelingen 17). Doorgaan met het lezen van “Jezus en de joodse wet – uit mijn dissertatie”

Gerechtigheid van God – over Rom. 1:16, 17

In de benadering van de Nieuwe Paulus-beweging (James Dunn) klinken de woorden van Rom. 1:16, 17 heel anders dan in de traditionele visie. De macht van het evangelie is een transformerende kracht, die een nieuw levensstijl met zich meebrengt. Rechtvaardig-verklaring of vrijspraak wordt tevens als een levensverandering, een rechtvaardigmaking gezien. Het perspectief van Luther krijgt hier een aanvulling, vanuit de wezenlijke joodse achtergrond van de brief. Doorgaan met het lezen van “Gerechtigheid van God – over Rom. 1:16, 17”

Roddel, vals getuigenis en laster – van Jacobus tot de Chofetz Chaim

Roddel, laster, achter iemands rug spreken, belasteren, maar ook beklagen, of gewoonweg de geheimen verraden van een ander, luchtig over iemand spreken of hem dwaas noemen – het zijn allemaal verboden zaken die in de Christelijke ethiek zwaar moeten wegen. Zo vinden we dat zeer uitgebreid in de brief van Jacobus:

Jac. 3:8 Maar de tong kan geen mens temmen. Ze is een niet te bedwingen kwaad, vol dodelijk vergif. 9 Door haar loven wij God en de Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. 10 Uit dezelfde mond komen zegen en vervloeking voort. Dit behoort niet zo te zijn, mijn broeders.

Wat hier precies mee bedoeld is, is lastig te zeggen. Jacobus vermeldt wel dat de tong moeilijk te beheersen is, maar wat is nu precies toegestaan en wat niet? Doorgaan met het lezen van “Roddel, vals getuigenis en laster – van Jacobus tot de Chofetz Chaim”