Nog een keer: de Rabbijnen en de demonen

Het is een gangbare opvatting dat de rabbijnen uit de tijd van de Misjna net als het gewone volk geloofden in het bestaan van demonen. Waarom zouden de rabbijnen anders bijzondere regels hebben opgesteld voor de omgang met demonen?. Ze moeten ook geloofd hebben in zoiets als bezetenheid. “Niemand doet een zonde tenzij een kwaadaardige geest bij hem binnen gaat” ( Sotah 3a) en zo vinden we ook: “er zijn drie dingen die een mens ertoe brengt om tegen zijn geweten en de wil van zijn schepper te handelen, namelijk niet-Joden, een kwade geest en de dwingende ellende die wordt veroorzaakt door armoede” (Erubiem 41b).

Maar waar komen deze demonen dan vandaan? In de Spreuken der Vaderen wordt gesproken over schadelijke geesten, die werden geschapen op de avond van de eerste sabbat. (Pirqei Avot, 5:9) De Midrasj zegt dat Hasjem zielen heeft gemaakt, maar dat Hij de sabbat heeft geheiligd en daarom hun lichamen niet maakte. (Beresjiet Rabba 7,5) Kwade geesten of demonen worden dus gezien als schepselen van God, en als geesten (zielen) zonder lichaam. In de Rabbijnse literatuur vinden we verder een grote variatie in de verklaring van het bestaan van demonen. Ze hebben vleugels, ze kennen de toekomst, maar ze eten en drinken net als mensen, planten zich voort en sterven (Chagiga 16a). Het is een zegen dat ze voor het menselijk oog niet zichtbaar zijn, omdat we daardoor van slag zouden raken. Volgens Rabbi Jochanan zijn er meer dan 300 soorten mannelijke demonen, maar of er ok vrouwelijke demonen waren wist hij niet. Anderen houden vol dat er een vrouwelijke demon Lilith bestaat die mede verantwoordelijk is geweest voor de eerste zonde van de mens in de Hof van Eden.

Ik denk dat we dit alles kunnen plaatsen in de categorie bijgeloof en folklore.

Blijkbaar hebben de Rabbijnen het niet nodig gevonden om dit bijgeloof te kritiseren. Althans niet openlijk en rechtstreeks. In plaats daarvan wordt er uitgebreid gesproken over maatregelen om de demonen te verzwakken of te verdrijven. Maar meer dan dat spreken de Rabbijnen natuurlijk over de bescherming door Hasjem. Wie in de schaduw van de Heilige leeft, wordt door Hem beschermd tegen de invloed van de demonen.

Maar berust dit alles niet op onze aanname dat de Rabbijnen, als kinderen van hun tijd, werkelijke geloofden in de realiteit van de demonen? Het feit dat zij het niet nodig vonden om het geloof in het bestaan van demonen aan te vechten, wil nog helemaal niet zeggen dat ze er werkelijk van overtuigd waren dat demonen – als zelfstandige kwaadaardige en persoonlijke geesten – in werkelijkheid bestonden. Mijn argument daarvoor haal ik juist uit een passage die doorgaans wordt geciteerd als ondersteuning voor de gedachte dat de Rabbijnen de demonen serieus hebben genomen.

Geeft de onderstaande tekst niet aanleiding om te denken dat de Rabbijnen hier in zekere zin de spot drijven met het geloof in “demonen”, die zij immers niet “shedim”, demonen, noemen, maar “mezieqien”, dat wil zeggen schadelijke krachten. Schadelijke krachten die wij niet kunnen zien zoals virussen en bacteriën, en onverwachte fysische werkingen. Stel je eens voor dat we al deze schadelijke krachten buiten ons zouden kunnen zien. Ook al zouden we weten dat ze ons in feite niet zouden beschadigen, bijvoorbeeld vanwege ons innerlijk afweersysteem, dan nog zou het ons in paniek kunnen brengen.

Berachot 6a

תַּנְיָא, אַבָּא בִּנְיָמִין אוֹמֵר: אִלְמָלֵי נִתְּנָה רְשׁוּת לָעַיִן לִרְאוֹת — אֵין כׇּל בְּרִיָּה יְכוֹלָה לַעֲמוֹד מִפְּנֵי הַמַּזִּיקִין

(Steinsalz:) In een andere baraita werd onderwezen dat Abba Binyamin zegt: Als het oog toestemming zou krijgen om te zien, zou geen enkel schepsel in staat zijn om de overvloed en alomtegenwoordigheid van de “demonen” (meziqin – schadelijke krachten) te weerstaan en onaangetast door hen te blijven leven.

אָמַר אַבָּיֵי: אִינְהוּ נְפִישִׁי מִינַּן, וְקָיְימִי עֲלַן כִּי כִּסְלָא לְאוּגְיָא.

(Steinsalz:) Evenzo zei Abaye: Zij zijn talrijker dan wij en zij staan over ons heen als hopen aarde die een put omringen.

Een ander belangrijk punt is de overtuiging dat God en mens tegen deze schadelijke krachten voortdurend beschermt. Wanneer deze bescherming zo algemeen en effectief is, dan wordt de ernst waarmee demonen doorgaans behandeld worden toch redelijk aangetast.

אָמַר רַב הוּנָא: כֹּל חַד וְחַד מִינַּן, אַלְפָא מִשְּׂמָאלֵיהּ וּרְבַבְתָּא מִיַּמִּינֵיהּ.

(Steinsalz:) Rav Huna zei: Ieder van ons heeft duizend “demonen” links van hem en tienduizend rechts van hem. God beschermt de mens tegen deze “demonen”, zoals in het vers staat: “Duizend kunnen er aan uw zijde vallen, en tienduizend aan uw rechterhand; zij zullen u niet naderen” (Psalmen 91:7).

Nog duidelijker vinden we deze neiging tot het onschadelijk maken van de demonen in de opvatting van Rava. Wat is eigenlijk het effect van deze demonen? Drukte, vermoeidheid van de knie, versleten kleren en pijnlijke voeten. De kleine ongemakken van het leven worden aan de demonen toegeschreven, terwijl je net zo goed kunnen denken aan lichamelijke reacties door een bijzondere situatie of door inspanning.

אָמַר רָבָא: הַאי דּוּחְקָא דְּהָוֵי בְּכַלָּה — מִנַּיְיהוּ הָוֵי. הָנֵי בִּרְכֵי דְּשָׁלְהִי — מִנַּיְיהוּ. הָנֵי מָאנֵי דְרַבָּנַן דְּבָלוּ — מֵחוּפְיָא דִידְהוּ. הָנֵי כַּרְעֵי דְּמִנַּקְפָן — מִנַּיְיהוּ.

(Steinsalz:) De effecten van de “demonen” samenvattend, zei Rava:

• De drukte bij de kalla, de samenkomsten voor Torastudie tijdens Elul en Adar, komt door de “demonen”
• die knieën die vermoeid zijn, ook al heeft men zich niet ingespannen, is van de “demonen”;
• die kleren van de Wijzen die verslijten, ondanks het feit dat zij zich niet lichamelijk inspanden, is van wrijving met de “demonen”;
• die voeten die pijn doen is van de “demonen”.

Het belangrijkste argument tegen de aanname dat de Rabbijnen “demonen” hebben geloofd haal ik uit dit gedeelte. Op welke manier kunnen we de demonen dan zichtbaar maken? Welnu, de pootjes van de demonen lijken op die van kippen. Demonen hebben kippepootjes? misschien zijn het wel onzichtbare kippen…

הַאי מַאן דְּבָעֵי לְמִידַּע לְהוּ לַיְיתֵי קִיטְמָא נְהִילָא, וְנַהְדַּר אַפּוּרְיֵיהּ, וּבְצַפְרָא חָזֵי כִּי כַּרְעֵי דְתַרְנְגוֹלָא.

(Steinsalz:) Iemand die wil weten dat de “demonen” bestaan, moet fijn zand rond zijn bed leggen, en ‘s morgens verschijnen de voetafdrukken van de demonen als de voetafdrukken van kippen, in de as.

En dan is er nog dit onmogelijke magische ritueel.

הַאי מַאן דְּבָעֵי לְמֶחֱזִינְהוּ, לַיְתֵי שִׁלְיְיתָא דְּשׁוּנָּרְתָּא אוּכַּמְתָּא בַּת אוּכַּמְתָּא בּוּכְרְתָא בַּת בּוּכְרְתָא, וְלִיקְלְיֵהּ בְּנוּרָא, וְלִשְׁחֲקֵיהּ, וְלִימְלֵי עֵינֵיהּ מִנֵּיהּ, וְחָזֵי לְהוּ. וְלִשְׁדְּיֵיהּ בְּגוּבְתָּא דְפַרְזְלָא, וְלַחְתְּמֵיהּ בְּגוּשְׁפַּנְקָא דְפַרְזְלָא, דִּילְמָא גָּנְבִי מִנֵּיהּ, וְלַחְתּוֹם פּוּמֵּיהּ, כִּי הֵיכִי דְּלָא לִיתַּזַּק.

(Steinsalz:) Iemand die ze (de “demonen”) wil zien, moet de nageboorte van een eerstgeboren vrouwelijke zwarte kat nemen, geboren uit een eerstgeboren vrouwelijke zwarte kat, deze in het vuur verbranden, vermalen en in zijn ogen plaatsen, en hij zal ze zien. Hij moet dan de as in een ijzeren buis doen die verzegeld is met een ijzeren zegel opdat de “demonen” het niet van hem stelen, en dan de opening verzegelen zodat hem niets overkomt.

De slagroom op de taart of de nekslag komt nu van het slot van dit gedeelte. Er is daadwerkelijk iemand die dit ritueel heeft uitgevoerd en de kwade krachten heeft gezien! Zeker, beseffen hoeveel kwaadaardige krachten rond om ons menselijk lichaam bestaan, kan er zeker toe leiden dat we “gewond” raken. Maar het gebed van de wijze was hier meer dan voldoende, om de schade te herstellen.

רַב בִּיבִי בַּר אַבָּיֵי עֲבַד הָכִי, חֲזָא וְאִתַּזַּק, בְּעוֹ רַבָּנַן רַחֲמֵי עֲלֵיהּ, וְאִתַּסִּי.

(Steinsalz:) Rav Beivai bar Abaye voerde deze procedure uit, zag de demonen, en raakte gewond. De Wijzen baden voor hem om genade en hij werd genezen.

Hiermee,lijkt mij ,hebben de Rabbijnen het geloof in “demonen” aan het begin van de middeleeuwen (zesde eeuw) eigenlijk beroofd van zijn ernst. Een paar eeuwen later, in de “duistere” Middeleeuwen, krijgt het geloof in demonen – zoals ook in heksen, en andere vormen van magie – een enorme vooruitgang. Ik denk dat dat de reden is dat we bij Rashi de uitspraak vinden, waarmee de verrassend moderne benadering van de Talmoed gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt. Hij vertaalt “meziqien” (beschadigers) met de term
“sjediem” (demonen):

לראות – כל השדים העומדים לפניו:

Om te zien – alle demonen (shedim) die voor hem staan.

Daarmee wordt het voor ons minder duidelijk wat de prestatie van de Rabbijnen hier eigenlijk is geweest. Tegen het volksgeloof in, maar zonder het effectief te bestrijden, hebben ze de folklore van de demonologie ineffectief gemaakt. Het denken van de Rabbijnen in de Talmoed krijgt hierdoor zijn eigen vorm van de rationaliteit.

De substantie (het bestaan) van de demonen wordt door de Rabbijnse bronnen in Berachot 6a bestreden, door de effectiviteit (de functie) van het “demonische” te verminderen, te benadrukken dat het om onzichtbare schadelijke krachten (mezieqien) gaat en zo het magische denken – dat elke werking aan een persoonlijke intelligente oorzaak toeschrijft – naar de achtergrond te verwijzen.

Het zou een goede zaak zijn wanneer Christenen, m.n. in de charismatische kringen, de houding van de Rabbijnen zouden toepassen op genezingen, engelen die worden gecommandeerd, demonen en ziekten die met demonische invloeden worden geïdentificeerd. 

 

.

Dit bericht is geplaatst in Charismatische beweging, Discussie, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *