We hebben de vorige keer benadrukt dat er zoiets als een evangelische halacha mogelijk is en we hebben dat gedaan aan de hand van een citaat van Marquardt. Willem-Friedrich Marquardt had gesproken over die noodzaak van halacha in de christelijke ethiek, dat wil zeggen, dan gaat het om de verbinding tussen christenen en de Tora van Israël en het gaat om het doorlopen van dezelfde weg vanuit de oudheid naar de moderne tijd die ook in het jodendom plaatsvindt. Halacha dus ook als een voortdurend veranderend, steeds weer aan opeenvolgende generaties met nieuwe inzichten aangepaste levensweg.
Evangelische halacha zou vanzelfsprekend moeten zijn, want ook niet-joodse christenen zijn door het werk van Jezus op diezelfde weg van de Tora geplaatst. Dat is waar met fundamentele andere overtuigingen en zoals ik al elders heb gezegd, die overtuigingen die funderend zijn in het jodendom, namelijk de uittocht uit Egypte, de uitverkiezing van Israël, de rol van Israël voor de verlossing van de wereld, het herstel van Israël na de ballingchap, dat zijn allemaal ideeën die functioneel equivalent zijn aan het basisverhaal van het christendom. Dat wil zeggen de bijzondere geboorte van Jezus als iemand die essentieel boven de keizer geplaatst is, onderwijs geeft, sterft, in ballingschap gaat zou je kunnen zeggen en uit die ballingschap/dood weer opstaat.
De opstanding van Jezus is dus te vergelijken met de terugkeer van het volk Israël uit de ballingschap en daar komt dan bij dat die terugkeer uit de ballingschap, maar misschien ook wel de zogenaamde Europese ballingschap, Gods middelen zijn geweest om als de God van Israël ook aan de niet-joodse volkeren bekend te zijn. Dat geldt dan toch ook voor de opstanding van Jezus en de wijze waarop dat onder zijn leerlingen, en met name dan onder zijn niet-joodse leerlingen, verhaal maakt in de eerste tijd van de kerk.
Maar ja, dan wordt het problematisch met die kerkgeschiedenis. De joodse geschiedenis is de geschiedenis van een onderdrukte minderheid die ondanks alles toch heeft vastgehouden aan de Tora, maar de christelijke geschiedenis, de kerkgeschiedenis, is de geschiedenis van een christelijke meerderheid die in hoofdlijnen de Tora heeft verlaten. Die ook de Tora heeft overtreden door van Jezus een godheid te maken, wat alles geleid heeft tot een enorme tragiek, namelijk dat die christelijke weg van de Tora in de 20e eeuw niet bij machte was om de vernietiging van de joodse weg van de Tora op een effectieve wijze tegen te houden. Integendeel, heel veel christenen hebben aan de Holocaust bijgedragen.
Terug naar die evangelische halacha, want is er nou een aanleiding al in het Nieuwe Testament om over evangelische halakha te spreken? Dan moet ik er iets aan vooraf laten gaan en dat is dat het verschil tussen halacha en ethiek nou precies is dat in een halakha ethiek en spiritualiteit samen horen, bij elkaar horen. Spiritualiteit is dan even de term die ik maar gebruik om aan te geven welke geboden nou juist alleen maar te maken hebben met onze relatie met God of die functioneren om ons te conditioneren of voor te bereiden op het morele leven.
We hebben om ons voor te bereiden op de morele keuzes die we moeten maken. In het jodendom is ethiek en spiritualiteit, moralieit en geloof, halacha en agada ten diepste met elkaar verbonden. Er is, op een andere manier gezegd, geen scheiding tussen morele en rituele geboden. Nou, die scheiding is er natuurlijk wel gekomen in de kerk en dan met name in het protestantisme wat de laatste restanten van dat meer rituele denken opzij geschoven heeft. Daarmee is de moraal geheel en al een moraal van de dankbaarheid geworden.
Het is in die dankbaarheid dat de navolging van Jezus plaatsvindt. Dat is een navolging van een Jezus die van zijn joodse spiritualiteit is losgemaakt. Dat is een Jezus die niet langer de joodse ethiek maar een algemene westerse ethiek geleerd heeft, geleerd zou hebben. Om te zien hoe in de eerste eeuw in de vroege kerk over die relatie van ethiek en spiritualiteit werd gedacht, moeten we natuurlijk weer kijken naar dat apostelconcilie. Het apostelconvent rond het jaar 50 in Jeruzalem, waar een aantal belangrijke beslissingen gevallen zijn en dat vinden we in Handelingen 15.
Als we bezig zijn met dit bijbelse concilie in Jeruzalem, dan hebben we te maken met besluiten die in de kerk nauwelijks een rol hebben gespeeld, terwijl de oecumenische concilies van in en na de vierde eeuw, zoals dat van Nicea en Constantinopel en dergelijke, een hele belangrijke rol hebben gespeeld. Het bijbelse concilie legt nou juist vast dat ook christenen gebonden zijn aan halacha. De strekking van dat concilie is niet dat de zending onder de heidenen nu geheel vrij is van de Tora. De strekking is niet dat het heidense christendom met die Tora niks te maken heeft. De strekking is niet dat Jeruzalem en het joodse volk alleen nog een soort heilige herinnering zijn, maar dat we nu te maken hebben met een kerk waarin inderdaad jood noch niet-jood aanwezig is, zoals de formule bij Paulus luidt, maar waarin eigenlijk alleen maar niet-joden leven. De Tora is uitsluitend aan Israël gegeven, dat is de manier waarop in de huidige tijd over dat apostelconvent wordt nagedacht.
Het is interessant dat in Handelingen 15 vers 28 nou juist staat: “Het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht.” De Heilige Geest is betrokken bij die vastlegging van die evangelische halacha, namelijk de introductie van Noachidische geboden in de kern van de christelijke levensweg. Het is interessant dat die uitdrukking zo sterk is. De bisschoppen van latere concilies hebben blijkbaar niet samen met de Heilige Geest deze zaken bedacht.
Waar gaat het dan om in dat concilie van Nicea? Nu, het is een vergadering waarin Paulus en Barnabas enthousiast vertellen over de succesvolle zendingsreis waarin niet-joden voor het evangelie gewonnen zijn. Ze hebben een euforische stemming, alles moet kunnen en zo proberen ze de mensen uit Judea, de Jezus-volgelingen uit de Farizeeën, nou precies te overbluffen. Maar die Farizeese christenen houden voet bij stuk. Kijk, de besnijdenis betekent dat je de hele Tora van Mozes houdt. Je kunt toch geen Jezus hebben zonder de hele torah van Mozes, zo kun je ook niet Jezus volgen zonder de besnijdenis. Dan is de normale gang van zaken dat je eerst Jood wordt om vervolgens dan een Messias-belijdende Jood te worden. Maar zomaar als niet-Jood de Messias aannemen, dat is volgens die Farizeeën een hele gevaarlijke zaak. Petrus neemt daarbij een tussenpositie in en Jacobus is wel bereid tot een compromis en laat die eis van de besnijdenis dan ook wel vervallen.
Maar Jacobus wil wel duidelijk maken (we hebben hier te maken met de broer van Jezus) dat er vier hoofdgeboden zijn waar andere gedragsregels mee verbonden zijn. Het zijn ook maar vier van de zeven geboden van Noach, maar zo wordt heel vaak iets geciteerd in die tijd. Je noemt een aantal zaken en de rest is voor iedereen bekend, dus dat hoef je allemaal niet te noemen. Maar ze noemen in ieder geval in de Griekse tekst van Handelingen 15 vier geboden (of liever verboden) waar ook de volgelingen van Jezus uit de volkeren zich aan moeten houden.
Je mag absoluut niet contact maken met wat door de afgoden verontreinigd is en dat gaat dan met name om vlees. Je mag geen ontucht bedrijven, dat wil zeggen geen seksuele relaties die volgens Leviticus verboden zijn. Je moet je onthouden van bloed, wat een heleboel verschillende dingen betekent en wat in ieder geval ook een verbod op vlees betekent dat aan de afgoden gewijd is, maar ook dat je niet mag eten wat nog bloed bevat. En tenslotte ook geen vlees nuttigen dat door middel van verstikking aan zijn einde is gekomen. Dat zijn de vier dingen, maar die vier dingen die staan voor heel veel andere zaken.
Het zijn echt decreten, noodzakelijke voorschriften, en ja, in de commentaren worden ze heel vaak tot adviezen gemaakt, maar het is uiteindelijk een noodzakelijk voorschrift. Het is halacha. Willem Friedrich Marquardt, die zegt vreemd genoeg dat we hier niet al te zeer wettisch over moeten denken, het zijn alleen maar aanbevelingen. En dan zegt hij, ik citeer: “Het gaat niet om het doen als zodanig, maar om het doen van wat geboden is en dat resulteert voor het theologische nadenken geenzins in een uit louter praktijken bestaande praxis.” Einde citaat.
Nou ja, wat betekent dat nou? Betekent dat dus dat de concrete voorschriften die werden gegeven op het apostelconvent in Jeruzalem eigenlijk niks te maken hebben met wat we zouden moeten doen? Dat is eigenlijk gewoon onzinnig te noemen. Een praxis zonder praktijken is ondenkbaar. Alleen de vorm van de moraal waarin het gaat om het innerlijk, je woede beheersen, niet liegen enzovoort, wordt dan in het christendom vervolgens geaccepteerd.
Maar die zeven Noachidische geboden waarin die eenheid dus zit tussen ethiek en spiritualiteit, die zijn in de kerk al snel weggevallen. Het rituele werd op een andere wijze ingevoerd als het vieren van het geheim van de eenheid van mens en god in Jezus of de bijzondere betekenis van zijn offer, dat we in een zekere zin eten van zijn vlees en drinken van zijn bloed. Al dat soort van ritualistische zaken zijn niet gebaseerd op de Joodse traditie.
Met deze manier om over het rituele te denken, maakt het christendom eigenlijk een valse start. In het Nieuwe Testament, Handelingen 15, is er zo’n evangelische halacha gekomen, maar die is dus heel erg snel weggevallen. Waarschijnlijk toen er geen Joodse christenen meer waren in de gemeente, of toen zij eenmaal een minderheid waren geworden. Toen werd er op die manier niet meer gedacht en zo werden de Noachidische geboden uit de kerk verdreven, en daarmee dus ook de manier van denken die daarbij hoort.
Nee, de oude kerk wist van de Noachidische geboden: geen afgodendienst, geen godslastering, geen ontucht, geen bloedvergieten, geen roof en niet eten van een deel van een levend dier en de instelling van een rechtssysteem. De zeven geboden voor de zonen van Noach zijn herkenbaar in die vier regels van Jacobus. Daarmee begint een evangelische halacha, en die werd meteen al ongedaan gemaakt door alles in een soort moralistisch perspectief te gaan plaatsen. Dat is al een feit uit het begin van de tweede eeuw. Als de Didachè wordt geschreven, dan zijn deze rituele voorschriften en hun diepe betekenissen al helemaal verdwenen.