Wie Christus ontmoeten wil…

Er was eens een gelovig man, die Christus wilde ontmoeten.

Hij ging naar de predikant in zijn dorp en vroeg hem: “Dominee, ik wil zo graag Christus ontmoeten.”

“Vertel mij toch hoe dat gebeuren kan?”

De dominee stuurde hem weg. Hij was boos op deze dwaze man.

De gelovige man ging op een bankje zitten in het park.

Hij was bedroef dat hij was weggestuurd. En hij had nog steeds het verlangen om Christus te ontmoeten.

Toen ging een vreemde man naast hem op de bank zitten.

Ik heb gehoord dat jij Christus wil ontmoeten?

Hoe weet u dat? zei de gelovige man verbaasd.

Dat is niet belangrijk. Maar ik weet hoe jij Christus kunt ontmoeten.

Vertel mij dat dan, zei de gelovige man, met een diep verlangen in zijn stem.

Maar eerst moet jij iets doen, zei de vreemde man.

Ga eerst naar dat vervallen huis aan het eind van het dorp, en breng daar brood en fruit aan de mensen die daar wonen. Want zij zijn arm en ze worden door niemand geholpen.

de gevlovige man bedankte de vreemde man en ging weg.

hij kocht brood bij de bakker en haalde appels en sinaasappels bij de groenteboer.

Hij bracht ze naar het huis aan de rand van het dorp en gaf alles af aan de moeder van de kinderen. Voordat ze hem kon bedanken ging hij al weer weg. Want hij dacht: “Nu zal ik Christus ontmoeten.”

Maar toen hij om zioch heen keek zag hij niemand, ook niemand die op Christus leek.

Toen hij weer ging zitten op het bankje in het park, zat ineens ook de vreemde man bij hem.

“Ik heb nog steeds Christus niet ontmoet”, zei de gelvoige man met een klagelijke stem.

“Eerst moet je nog iets doen”, zei de vreemde man. “Ga naar de andere kant van het dorp, daar woont ook een arme man, helemaal alleen. Hij laat zich niet zien in het dorp, want hij heeft geen kleren om aan te trekken.

De gelovige man stond op, kocht sokken, en een broek, schoenen, ondergoed en een trui, en een mooie winterjas.

Hij bracht die naar het huis aan de andere kant van het dorp waar de arme man woonde en gaf het aan hem.

Voordat die hem kon bedanken ging hij alweer weg, blij dat hij nu Christus zou ontmoeten.

Maar waar hij ook keek, er was niemand te zien die op Christus leek.

Toen de vreemde man dit keer naast hem op het bankje ging zitten, barstte hij meteen los. “U hebt mij beloofd dat ik Christus zou zien, maar dat is nog steeds niet gebeurd. Wat moet ik dan nog meer doen?”

En de vreemde man zei tegen hem: “Je moet nog iets doen als je echt Christus wilt ontmoeten. Maar wil je dat wel?”

Jazeker, zei de gelovige man, met heel mijn hart verlang ik daarnaar.”

“Dan moet je naar de gevangenis gaan, daar is een gevangene die levenslang heeft gekregen, maar hij is ziek geworden en nu kijkt niemand naar hem om. Ga naar hem toe, spreek met hem en geef hem medicijnen.”

De gelovige man stond op, nu was hij er zeker van dat hij eindelijk Christus zou ontmoeten.

Hij ging naar de apotheek en haalde daar medicijnen. Tot zijn verbazing mocht hij zomaar de gevangenis in om de man met levenslang te bezoeken. Die had in geen jaren nog bezoek gehad.

De gelovige man sprak met de gevangene, en gaf hem de medicijnen. “Nu zul je snel beter worden”, zei de gelovige man.”

Toen de gevangene hem bedankt had, ging de gelovige man snel weer weg. Want nu wilde hij Christus ontmoeten.

Hij zocht eerst in de gevangenis, maar daar was Christus niet. Toen ging hij het hele dorp door. Maar ook daar was Christus niet.

Tenslotte ging hij zelfs door de velden en de bossen rondom het dorp. Maar nog steeds kon hij Christus niet zien.

Eindelijk zat hij weer op het bankje in het park, maar ditmaal duurde het even voordat de vreemde man zich bij hem voegde.

“Je hebt me bedrogen,”  zei de gelovige man, “ik heb nog steeds Christus niet gezien.”

Toen zei de vreemde man, “jij hebt Christus misschien niet gezien, maar de arme familie aan wie jij brood bracht, de arme man die jij gekleed hebt, de gevangene die jij medicijnen hebt gebracht, die hebben Christus wel gezien.

En wat jij voor hen hebt gedaan, heb je namens Christus gedaan.”

“Ik begrijp het,” zei de gelovige man, en hij glimlachte. Daarna was de vreemde man uit zijn gezichtsveld verdwenen, maar hij keerde vol blijdschap naar zijn huis.

En er is zelfs meer: “Voor zoveel u hebt gedaan aan een van de geringste van deze broeders van Mij, hebt u het aan Mij gedaan.”

Dit bericht is geplaatst in Algemeen, Chr. Ethiek, Theologie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *