Verlossing is een gebeurtenis die zich in de openbaarheid voltrekt, dat wil zeggen in de geschiedenis en in een menselijke gemeenschap. Verlossing is zichtbaar. Dat is de joodse opvatting van verlossing die ook de houding tegenover de Messias bepaald heeft. Het christendom heeft de teksten van het Oude Testament vanaf het begin benaderd met een strategie van vergeestelijking. “De verborgen betekenis van de profetieën was altijd het geestelijke,” zegt Blaise Pascal. “De joden hebben dat geestelijke nooit kunnen ontdekken, en als ze het al ontdekt hadden, was het geen voorwerp van liefde geweest. Het Jodendom is belast met het materiële, en daarom vijandig tegenover het geestelijke.”
Het christendom zegt daarentegen, dat het alleen maar weten wil van God en de ziel. Verder niets. Dat horen we in een beroemde dialoog van Augustinus. Augustinus is in gesprek met de Rede. “Wat wil je dan weten?” vraagt de Rede. En Augustinus geeft antwoord:
Augustinus: God en de ziel wil ik kennen.
Rede: En verder niets?
Augustinus: nee, verder helemaal niets!
Tegenover deze verzaking van de concrete menselijke wereld en haar geschiedenis, staat de betrokkenheid bij de wereld in de zogenaamde bevrijdingstheologie. Maar deze doorleefde openheid voor de concrete wereld, komt niet voort uit een nadere doordenking van het Bijbelse getuigenis. Het gaat hier om een externe invloed, namelijk die van het Marxisme. De reden daarvan is waarschijnlijk, dat de canonieke grondslag van het christendom, het Nieuwe Testament, altijd in een vergeestelijkende zin is uitgelegd – terwijl in de laatste 50 jaar uitvoerig is aangetoond dat het Nieuwe Testament zich in dat opzicht helemaal niet diametraal tegenover het Oude Testament heeft opgesteld. Ze bestrijdt de Gnostie en haar vergeestelijking en ondersteunt die tendens niet.
Een beweging in de theologie die louter het geestelijke benadrukt, kon zich pas ontwikkelen toen het spirituele Gnosticisme niet langer als een externe vijand werd gezien, en bovendien de wereld van het Romeinse Rijk als geheel een christelijke natie geworden was. Deze vergeestelijking binnen de christelijke theologie heeft de oorspronkelijke zin van het Nieuwe Testament verduisterd en heeft een triomfantelijke houding tegenover het Jodendom mogelijk gemaakt. Dat triomfantalisme blijkt in het citaat van Pascal duidelijk met een andere spiritualiteit verbonden te zijn. De vraag naar de verlossing van de wereld werd de vraag naar de verlossing van de ziel. En met terugwerkende kracht kon de betekenis van het Messiaanse optreden van Jezus alleen maar in het verlengde van die spiritualiteit worden uitgelegd. Het Messiaanse geduld in het wachten op de verlossing, en de ijver in het heden om op die verlossing vooruit te lopen werd vervangen door het idee van de vervulling in de geschiedenis door het offer van Christus zodat de menselijke ziel de verlossing al kon ervaren. Ondanks het feit dat de wereld nog niet verlost was.
Het ontstaan van de staat Israël en de huidige geschiedenis van het conflict in het Midden-Oosten tussen Israëlische en Arabische “Palestijnen”, stelt de christelijke theologie voor zware vragen. De bevrijdingsstrijd, die haar connectie met het Bijbelse getuigenis verloren heeft, kan niet anders dan solidair zijn met wat ervaren wordt als de slachtoffers van staatsgeweld. Bevrijdingstheologie kiest voor de Palestijnse Arabieren. Zelfs wanneer dat uitloopt op een zware bedreiging voor het overleven van het Joodse volk. De theologie van de vergeestelijking daarentegen kan niet anders dan zich distantiëren van het concrete handelen van de staat Israël. Ook weer, ondanks het feit dat alleen de staat Israël de uitroeiing van het Joodse volk heeft verhinderd. Overigens is er geen reden voor verbazing over het feit dat Israël opnieuw de sociale gestalte van een staat heeft aangenomen. Dat is uiteraard al onder koning David het geval.
Het enige tegengif tegen deze vergeestelijking van de christelijke theologie, tegen de onverschilligheid tegenover de concrete gestalte van het Joodse volk in de staat Israël, is het opnieuw leren lezen van het funderende geschrift, van het Nieuwe Testament. Het is immers duidelijk dat de boodschap van Jezus niet gericht is geweest aan alle mensen die in het toenmalige Palestina woonden. Zijn boodschap is gericht op de “kinderen van Israël.” Jezus heeft zijn missie verstaan als het bijeen brengen van de verloren kinderen van Israël. Het bijeenroepen van 12 apostelen, corresponderend met de 12 stammen, getuigt daarvan. Zijn toenadering tot gemarginaliseerde groepen in Israël wilde een teken zijn van de al eerder beloofde bijeenverzameling van Israël. En oude uitspraak zegt het zo: Jezus predikte het (concrete) Koninkrijk van God, zijn discipelen stichtten de kerk. Van een concrete samenleving waarin de Thora gedaan zal worden, gaan we over naar een gemeenschap van mensen die op een individuele verlossing hopen, ongeacht de sociale verhoudingen van de dag.
De theologie van het christendom heeft daarom zo’n ingrijpende correctie nodig. Niet alleen vanwege de noodlottige invloed van het Griekse religieuze denken op de ontwikkeling van de christelijke theologie al aan het eind van de eerste eeuw, en niet alleen vanwege de kerkelijke leer van de vervanging van Israël, die ook zo tragisch heeft doorgewerkt. De ingrijpende correctie is nodig om de begrippen vrede en gerechtigheid opnieuw in termen van het historisch concrete te kunnen spellen. Om de moraliserende verwarring kwijt te raken, die zich juist in deze dagen van iedereen heeft meester gemaakt. Een staat probeert een terroristische beweging van de kaart te vegen, een beweging die haar eigen bevolking terroriseert en niets anders tot doel heeft dan de vernietiging van het Joodse volk. De burgerbevolking van Gaza is de menselijke muur waarachter de verkrachters en pathologische massamoordenaars van 7 oktober zich verbergen. Ook de Nederlandse staat zou hard terugslaan tegenover een dergelijke terreurbeweging.
Wie deze ingrijpende correctie verwacht van het Messiaanse Jodendom zal merken dat in vele gevallen het dogmatische fundament van het evangelisch christendom overeind blijft staan. Ik verwacht deze correctie vanuit een ogenschijnlijk ingewikkeld christologisch perspectief: Jezus van Nazareth is de man die dacht dat God zou ingrijpen in de geschiedenis wanneer hij het gedrag van de Messias nauwkeurig zal volgen – tot de dood aan toe. Voor mij is hij een tragische held, die vlak voor zijn dood moest erkennen, dat zijn weg was doodgelopen en dat God hem verlaten had. Zijn leerlingen hebben de hopeloze poging ondernomen, om van deze concrete, maar schitterende nederlaag een spirituele overwinning te maken. Dat heeft geleid tot een christendom, waarin Rav Jesjoea mi-Nazareth zich niet meer zou kunnen herkennen. Dat laatste zou de leidraad moeten zijn van deze ingrijpende correctie.
‘Het jodendom heeft, in al zijn vormen, steeds aan een begrip van verlossing vastgehouden, dat deze als een proces opvat, dat zich in de openbaarheid voltrekt, op het toneel van de geschiedenis en in het medium van de gemeenschap, kortom, dat zich beslissend in de wereld van het zichtbare voltrekt en zonder zo’n verschijning in het zichtbare niet gedacht kan worden.’
‘Het joodse messianisme is in zijn oorsprong en wezen, en dit kan niet sterk genoeg benadrukt worden, een catastrofentheorie. Deze theorie benadrukt het revolutionaire, omverwerpende element in de overgang van het gegeven heden naar de messiaanse toekomst.’ Gershom Scholem, Zum Verstaendnis der messianischen Idee im Judentum, Suhrkamp, Frankfurt am Main 1970, blz. 121
Die kritiek is ouder. In de ‘Dialektik der Aufklaerung’ treft men eveneens een analyse, die tot de theologische wortels door wil dringen: op de plaats van de ‘kristalheldere wet’ van het OT heeft het christendom een afgod gesteld. Christus, ‘de vleesgeworden geest, is de vergoddelijkte magiër… de vooruitgang boven het jodendom is gekocht met de bewering, dat de mens Jezus god geweest is. Precies het reflexieve moment van het christendom, de vergeestelijking van de magie is schuld aan het onheil.’