Is het oordeel dat alle mensen strafschuldig zijn voor God waarachtig?

De bewijsvoering van Paulus’ stelling dat alle mensen zonder onderscheid onder de zonde staan, is een reeks van citaten uit de Psalmen. Het gaat Paulus er niet om om met die tekst nu simpelweg te zeggen, dat de Schrift alle mensen veroordeeld heeft. Maar wel dat deze teksten worden gelezen vanuit een vanzelfsprekend onderscheid tussen joden en niet joden, terwijl Paulus al beweerd heeft dat joden niet aan deze veroordeling kunnen ontsnappen alleen maar omdat ze joods zijn. Als het waar is dat ook joden die de thora hebben, in feite dezelfde dingen doen die door de thora verboden zijn, dan is het oordeel volgens Paulus onvermijdelijk, dat de hele mensheid onder het oordeel valt en geheel en al zondig staat voor God.


Maar ik vraag me af of de citaten die Paulus geeft zijn conclusie rechtvaardigen. En bovendien is hij het zelf, die een ander onderscheid gemaakt heeft, namelijk tussen degenen die het kwade zoeken te doen en degenen die het goede volhardend nastreven. Dat hebben we in de vorige blog toch duidelijk gemaakt.

Hoe zit het dan met deze citaten? Het zijn er in totaal zeven.

1. Gelijk geschreven staat: “er is niemand rechtvaardig, ook niet een.”

Meestal wordt de bron van dit citaat gevonden in Psalm 14:1, maar daar lezen we echter iets anders, namelijk “er is niemand die goed doet.” Het lijkt echter dichter te staan bij Prediker 7:20 waar we lezen “er is geen mens rechtvaardig op aarde die goed doet, en niet zondigt.” Het is duidelijk echter dat het boek Prediker met deze uitspraak zeker geen algehele veroordeling van de mens wil geven. Het is een dichterlijke overdrijving of het is een correcte uitspraak die echter veel minder consequenties heeft dan Paulus aanneemt. Het boek Prediker kan immers eindigen met de oproep:” Vrees God en houdt zijn geboden want dit betaamt alle mensen” (12:13). Het is goed te bedenken dat de uitdrukking “alle” niet per se geen enkele uitzondering toelaat. Eigenlijk heeft het meestal de kracht van “voor het merendeel”.

2. [Gelijk geschreven staat:] Er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, te samen zijn zij onnut geworden: er is niemand die goed doet, er is ook niet tot een toe.”

Het tweede citaat lijkt te komen uit Psalm 14:2, waar we lezen “de Heere heeft uit de hemel neer gezien op de mensenkinderen, om te zien of iemand verstandig was, die God zocht.” De rest van het citaat volgt de Griekse vertaling van Psalm 14:3.  In de context van deze Psalm echter gaat het over een bepaalde groep, over “werkers der ongerechtigheid”, waarvan gezegd kan worden: “die mijn volk opeten alsof zij brood aten.” Het is duidelijk dat dit tweede vers in de context van de Psalm niet een universele verklaring over de mens is, maar door vers 4 uiteindelijk van toepassing blijkt te zijn op degenen die het volk in ballingschap uitbuiten.

3. [Gelijk geschreven staat:] Hun keel is een geopend graf, met hun tongen plegen zij bedrog, slangenvenijn is onder hun lippen.

Deze derde citaten komt uit Psalm 5 en Psalm 140.

Psalm 5:10: hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij. Psalm 140:4, addervergift is onder hun lippen.

In beide psalmen wordt er een verschil gemaakt tussen de rechtvaardigen en degenen die bedrog plegen en slangenvenijn onder hun lippen hebben. Toch wil Paulus hieraan de conclusie verbinden, dat er geen rechtvaardigen kunnen zijn. Hij wil met deze verzen alle mensen beschrijven, zowel Joden als niet-joden. Maar dat gaat toch rechtstreeks tegen de strekking van de hele Psalm in! Psalm 5:13 zegt toch nadrukkelijk: “want u, Heere, zult de rechtvaardigen zegenen!” Wat kan dat betekenen als er geen rechtvaardigen kunnen zijn?

4. – 7. Rom. 3:14-18.

Het patroon van de citaten is hiermee wel duidelijk gemaakt. Waar de Psalm steeds spreekt over de onrechtvaardige, de vijanden van Israël, de volkeren die in opstand zijn tegen de Heere, sluit Paulus de mogelijkheid van de rechtvaardigen uit. Zo maakt hij een particulier oordeel over een bepaalde groep tot een algemeen oordeel over de hele mensheid, door uit te sluiten wat hij eerst had bevestigd: “zij die met volharding in goed doen, eerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken.”

De conclusie stond al vast. Want als het niet waar is dat de gehele wereld zomaar en zonder meer voor God “verdoemelijk”  is (Rom. 3:19) dan is het niet juist dat er een rechtvaardigheid van God is geopenbaard zonder de Torah, die wordt verworven door geloof in Jezus (Rom. 3:21). Daarom worden deze citaten uit de Psalmen uitgelegd tegen hun oorspronkelijke betekenis in.

Dit bericht is geplaatst in Algemeen, Israël, Jodendom, Paulus. Bookmark de permalink.

Eén reactie op Is het oordeel dat alle mensen strafschuldig zijn voor God waarachtig?

  1. Jan Luiten schreef:

    Dag Robbert,

    Om met het slot van je betoog te beginnen: de tegenstrijdigheid die je opmerkt tussen Rom. 2:7 (….God, die een ieder vergelden zal naar zijn werken, hun die in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwig leven) en Rom. 3:19 (….dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden….) hoeft, denk ik, geen tegenstrijdigheid te zijn. In de eerste tekst wordt het principe geduid, nl. dat God altijd naar onze werken kijkt. In de tweede dat wij de hoge eis van volmaaktheid niet halen (zie ook het vervolg van Rom. 2).

    Het valt mij op dat Paulus in Rom. 3:10-18 alleen psalmen van David aanhaalt. Zelf zou ik eerder denken aan de zondvloed. De aarde was vol geweldenarij, alleen Noach was onberispelijk. Of, binnen Israel, de exodus. Het uit Egypte geleide volk is voortdurend opstandig en ongehoorzaam. Of het volk in het beloofde land dat voortdurend geestelijk overspel pleegt en in ballingschap moet.
    Jeremia 1:9 – Indien de Here der heerscharen ons niet enige weinige ontkomenen had overgelaten, waren wij als Sodom geworden.
    Deze laatste tekst is een voorbeeld van de ‘restgedachte’ die vaker in het OT voorkomt. Bijvoorbeeld de 7000 in het verhaal van Elia op de Horeb (1 Kon. 19:18). Of Noach, Daniel, Job en de overgeblevenen uit Ezech. 14: 12-23.
    Zo gunstig ziet het er dus voor de Joden ook niet uit.
    Waarom Paulus David citeert? Mogelijk omdat David als messiaanse figuur kan gelden (zie Ps. 22). Deze gedachte zou ik verder uit moeten werken.

    Dan terugkomend op je vorige blog.
    Je zegt: door de zonde wordt de mens volledig aan zijn sterfelijkheid verbonden. Het lijken mij zo twee min of meer voor de mens aparte grootheden die aan elkaar gekoppeld worden. Gen. 3:3 maakt duidelijk dat de dood al bij voorbaat onlosmakelijk aan de zonde vast zit. Daarom kan Paulus zeggen dat het loon van de zonde de dood is (Rom. 6:23).

    Dan de T van total depravity. De Dordtse Leerregels leren bij mijn weten niet dat de mens 100% verdorven is. Dat kan ook niet, want dan zouden we nu al in de hel leven. Het is, denk ik meer een mengsel van goed en kwaad en meer zoals Paulus het bedoelt, ik wens het goede wel, maar ik doe het kwade. De levenservaring gebiedt mij te zeggen dat er nog een hoop goeds gebeurd in de samenleving. Helaas ook heel veel slechts. En dat kan ook binnen het eigen hart.
    Ik zie een verband tussen zonde en wantrouwen. Is niet het eigenlijke probleem van de mens zijn wantrouwen: krijg ik waar ik behoefte aan heb, worden mijn behoeften en verlangens vervuld? Met andere woorden: vertrouw ik God dat Hij voor me zorgt?

    Dan nog even terugkomend op de relatie zonde-dood. Ik werk nog één dag in de week met licht verstandelijk gehandicapten. Laatst had ik een gesprek met een cliente wiers moeder pas overleden is. Ze snapt niet wat dood is. Ik kan haar natuurlijk alleen maar vertellen wat ik zelf geloof. Maar uitleggen dat de dood een gevolg van de zonde is? Tja, dat vind ik zelf al moeilijk te accepteren, laat staan uit te leggen. Vooralsnog heb ik het er bij gehouden dat ik geloof dat de dood niet bij het leven hoort.

    Groet.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *