Mijn Torah in de mond van mensen

וְכָל הָעוֹסֵק בַּתּוֹרָה וּמְקַיְּמָהּ, כְּאִלּוּ קִבְּלָהּ מֵהַר סִינַי

Een ieder die zich bezighoudt met de Torah en die doet staan, [wordt gezien] als iemand die haar ontvangen heeft op de berg Sinaï.


Asaf zegt in Psalm 78:1, “Mijn volk, neem Mijn onderricht (Torah) ter ore, neig uw oor tot de woorden van mijn mond.” Zegt hij dat nu namens zichzelf of namens G-d? Dezelfde interessante dubbelzinnigheid kun je opmerken in het boek Spreuken 4:2, waar we lezen: “want ik geef jullie een goede les, verlaat mijn onderricht niet!” Moeten we nu “mijn” schrijven met een hoofdletter of niet?

Maar misschien is dit wel de pointe van deze teksten: in het onderricht van respectievelijk Asaf en Salomo wordt de Thora uitgelegd en toegepast. In de woorden van een psalmdichter en een koning wordt het Woord van G-d hoorbaar. Maar is dan de Torah niet alleen maar de Torah van Mozes?

Je kunt je een dialoog voorstellen die ongeveer zo loopt: hoezo “mijn” Torah, hoezo, “mijn” onderricht? Hoe kunnen Asaf en Salomo zo spreken? Er is toch maar een enkele Torah, en dat is de Torah van Mozes gegeven op de berg Sinaï. We hebben die Torah dus al ontvangen. Waarom zouden we daarnaast nog een onderricht van Asaf en Salomo in de Tenach opnemen? Maar de teksten uit de Psalm 78 en Spreuken 4 laten juist zien dat ook de Geschriften en dan bijgevolg ook de teksten van de Profeten gelijk staan aan Torah in volle zin. Daarmee is de positie van de Sadduceeën, die alleen maar de vijf boeken van Mozes als G-ds woord beschouwden, feitelijk tegengesproken. De Torah die we ontvangen hebben op de berg Sinaï omvatte dus ook alle andere vormen van onderricht.

Daarin zit opnieuw het beginsel dat de Torah één en onverdeeld is, zodat we kunnen zeggen dat Mozes “Torah”, d.w.z. de geschreven Torah, de Profeten en de Geschriften, maar ook de mondelinge Torah als één geheel “ontving” op de berg Sinaï – Spreuken der Vaderen 1:1.

Wat het extra interessant maakt is het feit dat beide geciteerde teksten,  een zelfstandige en menselijke onderwijzing aanduiden, en dan tegelijkertijd  verwijzen naar G-ds onderricht. En wellicht is dat nu precies het beslissende onderscheid tussen de Torah van Mozes en de “Torah” of het onderricht dat we ontvangen in de profeten en de geschriften. De Torah van Mozes is in een eminente zin G-ds Woord, omdat het rechtstreeks de woorden van G-d zijn. Maar ook de woorden die de profeten spreken zijn G-ds Woord, ondanks het feit dat ze indirect zijn, zijn doorgegeven d.m.v. het intellect en de persoonlijkheid van de profeet. Toch zijn ze één en dezelfde Torah. Ondanks dat onderscheid dus, staat het onderricht van profeten en geschriften op dezelfde lijn als de Torah van Mozes.


Midrasj Tanchuma op R’eh

Toen Asaf kwam, begon hij te zeggen (in Ps. 78:1) “Luister, o mijn volk, naar mijn Torah.” Zo zei ook Salomo (in Spr. 4:2): “Want ik heb u goed onderricht gegeven; [laat mijn Torah niet in de steek].” Israël zei tegen Asaf: “Is er nog een Torah, zoals u zegt (in Ps. 78:1): ‘Luister, o mijn volk, naar mijn Torah?’ Wij hebben die al ontvangen vanaf de berg Sinaï.” Hij zei tegen hen: “De zondaars van Israël zeggen dat de Profeten en de Schriften geen Torah zijn, en zij geloven er niet in, zoals staat (in Dan. 9:10): “En wij hebben de stem van de Heer, onze God, niet gehoorzaamd door in Zijn Torah te wandelen, die Hij ons heeft voorgehouden door de hand van Zijn dienaren, de profeten.” Ergo, de Profeten en de Schriften zijn Torah. Zo staat het ook (in Ps. 78:1): “Luister, o mijn volk, naar mijn Torah (in dit geval naar een geschrift van Asaf).”
Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie, Bijbelstudie, Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *