Messias? Of Messiaanse tijd? (2/11) Over Jesaja 11

Is de Messias verwachting in Tenach / het Oude Testament fundamenteel de verwachting van een individu? Of is het vooral – maar niet uitsluitend – de verwachting van een Messiaanse tijd met bijzondere kenmerken? Hoe zit dat dan met Jesaja 11, waar we horen van een Twijgje (of Scheut) die de verlosser van Israël zal zijn?

וְיָצָ֥א חֹ֖טֶר מִגֵּ֣זַע יִשָׁ֑י וְנֵ֖צֶר מִשׇּׁרָשָׁ֥יו יִפְרֶֽה׃
וְנָחָ֥ה עָלָ֖יו ר֣וּחַ יְהֹוָ֑ה ר֧וּחַ חׇכְמָ֣ה וּבִינָ֗ה ר֤וּחַ עֵצָה֙ וּגְבוּרָ֔ה ר֥וּחַ דַּ֖עַת וְיִרְאַ֥ת יְהֹוָֽה׃

1 Want er zal een Twijgje opgroeien uit de afgehouwen stronk van Isaï, en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen.
2 Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten: de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte, de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN.

In ieder geval valt er niet aan te twijfelen dat dit “twijgje” inderdaad een persoonlijke Messiaanse figuur is. Calvijn kan dan ook terecht – vanuit zijn christelijke perspectief – over deze passage zeggen:

Hieruit leiden we af dat deze voorspelling alleen van toepassing is op de persoon van Christus; want tot aan zijn komst is er geen dergelijke tak ontstaan. Het kan zeker niet worden toegepast op Hizkia of Josia, die van jongs af aan werden opgevoed in de verwachting een troon te zullen bezetten. Zerubbabel (Ezra 3:8) bereikte niet het duizendste deel van die verheven rang die de profeet prijst.

Wee daarom dat de ellendige en bijna geruïneerde Joden alleen in de Messias troost vonden en dat hun hoop in spanning werd gehouden totdat hij zou verschijnen. Op het moment van zijn verschijning zou er geen hoop zijn geweest dat het koninkrijk zou worden opgericht en hersteld,als deze belofte er niet aan was toegevoegd; want de familie van David leek volledig te zijn uitgestorven.Daarom noemt hij hem niet David, maar Jesse; omdat de rang van die familie zo laag was gezonken, dat het geen koninklijke familie leek te zijn, maar die van een gewone boer, zoals de familie van Jesse was, toen David onverwacht werd geroepen om het koninkrijk te regeren.

Geheel in dezelfde lijn is dan ook de interpretatie van Rashi:

En aan de stam van Jesse zal een scheut ontspruiten En als jij zegt: ‘Hier zijn vertroostingen voor Hizkia en zijn volk, dat zij niet in zijn handen zullen vallen. Wat zal er nu gebeuren met de ballingen die naar Halach en Habor zijn verbannen, is hun hoop verloren?’ Het is niet verloren! Uiteindelijk zal de Koning Messias komen en hen verlossen.

Het enige dat we hieraan kunnen ontlenen is de gedachte, dat het Jodendom op grond van Tenach ook de verwachting kenden van een persoonlijke Messiaanse vorst. Rashi spreekt daarom over מלך משיחנו ויגאלם: De Koning, (onze) Gezalfde, die hen zal verlossen. “Hen”, en niet ons, omdat de Rabbijnse commentaren doorgaans van mening zijn dat hier over de Assyrische ballingen gaat (zie vers 11: “het overblijfsel van zijn volk, dat overgebleven zal zijn van Assyrië et cetera.”)

Maar het gaat bij dit alles om de vraag of de tekst, zoals Calvijn meende, op Jezus van Nazareth kan worden toegepast. Het is zeker mogelijk om te zeggen dat Jezus voldeed aan de beschrijving van het tweede vers: op Hem zal de geest van de Heere rusten et cetera. In het derde vers wordt wel gesuggereerd dat de koning Messias de functie van rechter vervuld heeft, want we lezen: “Hij zal ook naar het gehoor van zijn oren niet bestraffen.” Maar zeker vanaf het vierde vers wordt duidelijk dat deze beschrijving op geen enkele wijze met het optreden van Jezus van Nazareth verbonden kan zijn. We lezen immers: “hij zal de armen met gerechtigheid richten… Met de adem van zijn lippen zal hij de goddeloze doden.”

Het zesde tot en met het negende vers zijn een poëtische omschrijving van het Messiaanse rijk, meer in het bijzonder gaat het dan om de relatie van de heidense volkeren met Israël – en het is geen aankondiging van een nieuwe biologie. “De wolf zal bij het lam verkeren” gaf aanleiding tot dit commentaar van Ibn Ezra:

De wolf zal wonen, enz. De vrede die in zijn dagen zal zijn wordt nu figuurlijk beschreven.

Calvijn moet in zijn interpretatie de toevlucht nemen tot een vergeestelijking. Ook hij begrijpt vers 6 tot en met 8 als metafoor. De Rabbijnse interpretatie spreekt van een eindtijd waarin de volkeren de weg naar de vrede hebben gevonden, en waarin Israël hersteld zal zijn tot het volk van de 12 stammen. Calvijn doet echter een poging om deze provincie in een geestelijke zin te laten uitkomen in de tijd van Christus en de christelijke kerk:

Hoewel Jesaja zegt dat de wilde en de tamme dieren in harmonie zullen leven, zodat de zegen van God duidelijk en volledig geopenbaard kan worden, bedoelt hij toch vooral wat ik heb gezegd, dat het volk van Christus geen neiging zal hebben om kwaad te doen, geen felheid of wreedheid. Zij waren vroeger als leeuwen of luipaarden, maar zullen nu zijn als schapen of lammeren; want zij zullen alle wrede en brute neigingen hebben afgelegd. Met deze uitdrukkingen bedoelt hij niets anders dan dat zij die voorheen als wilde dieren waren, mild en zachtaardig zullen zijn.

En dat brengt hem er uiteindelijk toe om de profetische kracht van het negende vers te loochenen. Als daar gezegd wordt dat “de aarde vol zal zijn van de kennis van de Here”, wordt dat door Calvijn geïnterpreteerd op deze manier:

De profeet voegt er terecht aan toe dat deze zegen van onschatbare waarde voortvloeit uit de kennis van God; want het vernedert alle vlees en leert de mensen zich te onderwerpen aan zijn vertrouwen en voogdij en brengt hen in een staat van broederlijke harmonie, wanneer ze leren dat ze dezelfde Vader hebben.

Hierin ligt dus het verschil. Omdat de concrete verwachting van de toekomst in Jesaja 1 niet is uitgekomen met de komst van Jezus van Nazareth, moet het wel door Calvijn op een geestelijke manier worden geïnterpreteerd. In plaats van het optreden van de koning Messias als rechter, wordt het gelezen als een beschrijving van het karakter van Jezus. En in plaats van het aanbreken van een tijd waarin alle volkeren hun vijandschap tegen Israël en elkaar zullen opgeven, wordt het nu een omschrijving van het veranderde karakter van de discipelen van Jezus in plaats van een profetie over een wereld die vol zal zijn van de kennis van de Here. Zo constateert Calvijn dat heiliging in beginsel alleen mogelijk is op grond van kennis van God. Is dat werkelijk de boodschap van Jesaja 11?

Oordeel zelf maar, of de tekst van Jesaja 11 de gedachte ondersteunt van Calvijn dat de profetie van toepassing kan zijn op Jezus van Nazareth.

Dit bericht is geplaatst in bijbelbespreking, Bijbelse Theologie, BIJBELSTUDIE, Bijbelstudie, Israël, Jodendom, Torah. Bookmark de permalink.

2 reacties op Messias? Of Messiaanse tijd? (2/11) Over Jesaja 11

  1. Robbert Veen schreef:

    “…het heeft geen nut over geestelijk herstel te spreken als de bron van de metafoor, het dierenrijk, niet hersteld wordt…”

    Meen je dat nou? Maar is het niet juist de essentie van een metafoor, dat de gebruikte termen niet per sé realistisch worden gebruikt?
    Het heeft geen nut te spreken over “koppig zijn als een ezel”, als ezels in werkelijkheid helemaal niet koppig zijn?

  2. Jan Luiten schreef:

    De heren theologen maken het nogal ingewikkeld. Ik kan in deze profetie niet anders lezen dan de komst van de Messias en zijn eeuwige rijk. Voor christenen is dat dan de tweede komst van de Messias.
    De vergelijking tussen een hersteld dierenrijk en een geestelijk herstel van mensen gaat mank. Immers, het heeft geen nut over geestelijk herstel te spreken als de bron van de metafoor, het dierenrijk, niet hersteld wordt. Daarom moet de profetie over de dieren letterlijk genomen. Dat is in overeenstemming met het scheppingsverhaal waarin er wel onderscheid is tussen wilde dieren en vee, maar niet tussen roofdieren en planteneters.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *