Messias? Of Messiaanse tijd? (1/11)

Georg Fohrer, de Oudtestamenticus, kwam tot de conclusie: “het is beslist niet zo, dat het hopen op de Messias de bekroning vormt van de Oudtestamentische verwachting en theologie.” Kondigt het OT de komst van een messias aan? Of is er alleen een verwachting van herstel, van een Messiaanse tijd die restauratie brengt? (Maar geen volledig nieuw begin is, en ook geen volledige utopie inhoudt.)

Dat lijkt niet bepaald overeen te komen met de verwachting van de Messias in het Nieuwe Testament. De Messias Jezus komt aan het einde der tijden als de inlossing van Gods belangrijkste belofte. En vanuit de christelijke theologie wordt vaak beweerd, dat de verwachting van de Messias in het vroege Jodendom fundamenteel verdraaid was. Hoe vaak hebben we dat theologen horen beweren: de Joden verwachtten een strijdbare Koning, die de Romeinen uit het land zou jagen en de wereldheerschappij zou overnemen. De Joden hebben echter niet gezien dat eerst de Messias zou moeten komen om het probleem van de zonden op te lossen als voorbereiding op de wereldwijde verandering. (Dat schema wordt inmiddels vaak uitgedrukt met een verwijzing naar een geïsoleerde Joodse claim, dat er een verschil zou zijn tussen de Messias, de zoon van Jozef en de Messias de zoon van David die aan het eind van de tijd zou komen.)

Vanuit de Tenach – en niet vanuit het Oude Testament waarvan de Canon zodanig werd geredigeerd, dat een soort historische ontwikkeling tussen schepping en de komst van Jezus werd gesuggereerd – vanuit de Tenach dus is er zeker sprake van een verwachting van de Messiaanse eindtijd. De vraag is echter of deze verwachting werd geconcentreerd op een enkele persoon die als de Messias bij uitstek deze tijd zou inaugureren. Als we alle teksten die de persoon van de Messias mogelijk identificeren met het volk buiten beschouwing laten – zoals Jesaja 53 – dan hebben we volgens Fohrer een beperkt aantal teksten waarin sprake is van de komst van een individuele Messias. Maar is dat zo?

De teksten zijn: (1) Jes. 4:2; (2) Jes. 11:1-10; (3) Jes. 16:5; (4) Jer. 23:4 e.v.; (5) Jer. 33:15; (6) Ez. 17:22-24; (7) Micha 5:1; (8) Hagg. 2:21-24; (9) Zach. 4:1-6, 11-14; (10) Zach. 6:9-15 en (11) Zach. 9:9.


(1) Jes. 4:2 – de Spruit


Te dien dage zal des HEEREN SPRUIT (TAK) zijn tot sieraad en heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen, die het ontkomen zullen in Israël. (SV)

Jesaja 4:2 is een vers dat door de rabbijnse commentaren op verschillende manieren is geïnterpreteerd. Sommigen zien het als een profetie van de Messias, terwijl de meeste anderen het zien als een beschrijving van het herstel van het land Israël.

– Door Christelijke theologen wordt vaak beweerd, dat Rashi,  de “tak van de Heer” opvat als een verwijzing naar de Messias, die een afstammeling van koning David zal zijn. Hij zegt wel dat de “vrucht van de aarde” verwijst naar de rechtvaardige mensen die de rampen van de eindtijd zullen overleven en zullen genieten van de zegeningen van het Messiaanse tijdperk. Maar dit is wat Rashi feitelijk zegt:

יהיה צמח ה’. לכם לנוי:

de spruit van de Heer – zal u tot schoonheid zijn.


Sommige joodse commentatoren denken wel dat het om personen gaat, zoals bijvoorbeeld Ibn Ezra:

De tak van de Heer. Sommigen verwijzen dit naar Hizkia; ik denk dat het de rechtvaardige delen van de inwoners van Jeruzalem betekent die gered zullen worden.

Wat zijn die “rechtvaardige delen”, deze rechtvaardigen dan? Rashi geeft het antwoord:

Zij zijn de rechtvaardigen die onder hen blijven, en de wijzen, de studenten van de Tora; van hen zal de schoonheid van hun eer afhangen.

– Abarbanel, een 15e-eeuwse Joodse commentator, biedt een andere kijk. Hij zegt dat de “tak van de Heer” en de “vrucht van de aarde” beide metaforen zijn voor het land Israël, dat na de ballingschap hersteld en verheerlijkt zal worden. Hij ziet dit vers niet als een directe verwijzing naar de Messias, maar eerder als een algemene belofte van verlossing. Calvijn is het daarmee eens, zoals we nog zullen zien.

Is jesaja 4:2 nu een verwijzing naar een persoonlijke Messias of niet? Het is zeker waar dat het vierde hoofdstuk van Jesaja spreekt over het herstel van Israël, over het aanbreken van de Messiaanse tijd. De vraag is dus: wie of wat is deze Spruit?

Laten we eerst eens kijken naar de vertaling van dit vers.

בַּיּ֣וֹם הַה֗וּא יִֽהְיֶה֙ צֶ֣מַח יְהֹוָ֔ה לִצְבִ֖י וּלְכָב֑וֹד וּפְרִ֤י הָאָ֙רֶץ֙ לְגָא֣וֹן וּלְתִפְאֶ֔רֶת לִפְלֵיטַ֖ת יִשְׂרָאֵֽל׃

De Koren Jerusalem Bible vertaalt als volgt:

Te dien dage zal de plant des Heren schoon en heerlijk zijn, en de vrucht des lands zal uitnemend en bevallig zijn voor hen, die uit Yisra᾽el ontkomen zijn.

Wat betekent nu: plant des HEEREN? Het is waar dat de woordenboeken de uitdrukking “tsemach hashem” opvatten als een verwijzing naar de messias. (Al is dat dan doorgaans de derde betekenis in de lijst van mogelijkheden. JPS vertaalt zelfs met “uitstraling”.) Zo ook Fohrer. Maar is dat vanzelfsprekend in deze context? Hoe ligt dat eigenlijk in de Protestantse traditie? Calvijn geeft de Christelijke interpretatie als volgt weer:

Deze passage wordt gewoonlijk uitgelegd als verwijzend naar Christus; en de mening, die op zichzelf plausibel is, ontleent extra waarschijnlijkheid aan de woorden van de profeet Zacharia:

Zie de man wiens naam de Tak (of: Spruit) zal zijn. (Zacharia 6:12.)

Het wordt nog verder versterkt door de overweging dat de profeet deze Tak niet of nauwelijks bij name noemt, maar het benoemt met een titel die respect uitdrukt, alsof hij de Goddelijkheid van Christus wilde eren. Wanneer hij daarna de vruchten van de aarde toevoegt, beschouwen zij dit als een verwijzing naar zijn menselijke natuur.

Johannes Calvijn is echter een integere interpreet wanneer hij hier bezwaar aantekent tegen deze Christocentrische uitleg.

Maar na een zorgvuldig onderzoek van het geheel, aarzel ik niet om de Tak van God en de vrucht van de aarde te beschouwen als een aanduiding van een ongewone en overvloedige toevoer van genade, die de hongerigen zal verlichten; want hij spreekt alsof de aarde, onvruchtbaar en uitgeput na de verwoesting, geen belofte zou inhouden van toekomstige voortbrengselen, opdat de plotselinge vruchtbaarheid de goedertierenheid van God des te begeerlijker zou maken; alsof de uitgedroogde en dorre velden onverwacht gras zouden opleveren.

Calvijn die het eens is met de overwegende lijn van de Rabbijnse commentatoren, m.n. met de interpretatie van Abarbanel die we hierboven citeerden. Tenminste op dit punt: dat de term tsemach hashem niet een verwijzing is naar een persoon, maar naar een aanbrekende vruchtbaarheid bij het herstel van Israel. Wie had dat verwacht?

Ik hoop in een volgende aflevering de tekst uit Jesaja 11 te kunnen bespreken.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Eén reactie op Messias? Of Messiaanse tijd? (1/11)

  1. Jan Luiten schreef:

    Ook A.H. Edelkoort (1890-1956, Geref. Bond) komt, net als Calvijn, tot de conclusie dat er in deze profetie geen sprake is van de Messias. Hij vertaalt vers 2 als volgt: ‘Te dien dage zal wat de HEERE laat uitspruiten tot sieraad en eere zijn, en de vrucht des lands tot trots en tooi voor de ontkomenen van Israel’. Als bevestiging daarvan ziet hij o.a de parallel tussen vers 2a en 2b. De rest van de pericoop beschouwt hij als de messiaanse eindtijd (waarin de paradijsvloek wordt opgeheven), al sluit hij niet uit dat ook de tijd direkt na de ballingschap bedoeld kan zijn. (Bron: De Christusverwachting in het Oud Testament, 1941).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *