En u, bekeert u tot uw God. Houdt u aan goedertierenheid en recht, zie voortdurend uit naar uw God.
Of: bekeert u met 1) de kracht van uw God.
1) In het Hebreeuws kan het voorzetsel ‘bè’ zoiets betekenen als door, in de kracht van. De gebruikelijke vertaling “tot” zou hier natuurlijk ook passen, maar is minder waarschijnlijk vanwege het gebruik van dit Hebreeuwse voorzetsel.
Maar wat wordt daarmee dan gezegd als we de alternatieve vertaling volgen? In het rabbijnse commentaar van Rasjie vinden we de opmerking, dat een gelovige op grond van Zijn belofte en Zijn steun, in staat is tot Hem terug te keren. Zoals altijd impliceert een gebod de mogelijkheid van de gehoorzaamheid. Een beginsel dat voor een deel van het christendom geen betekenis meer heeft, omdat men de leer aanhangt dat de geboden per definitie niet te gehoorzamen zijn. Israël is in staat tot God terug te keren wanneer het de hulp van de God van Israël aanneemt. Wanneer iemand afwijkt van God, Hem de rug toe keert, is dat uitsluitend op zijn eigen initiatief. Maar de terugkeer tot God is altijd een antwoord op Gods roepstem. Afwijken van God is een antwoord op de behoefte zichzelf te poneren, vanuit zichzelf te willen. Wat Nietzsche eeuwen later “de wil tot macht” genoemd heeft. Maar bij de terugkeer tot God is dit “zelf” niet langer op zichzelf gericht. Het krijgt een nieuwe houding of wordt gemotiveerd door een nieuwe geest. Deze beide zijn uiteraard verschillend van elkaar. Maar er is ook een verschil tussen de oorspronkelijke houding van gehoorzaamheid, en de nieuwe houding van gehoorzaamheid na de bekering.
De nieuwe houding van gehoorzaamheid moet een ieder geval het besef omvatten, dat ze voortkomt uit een antwoord op Gods roepstem. Eerst gehoorzamen we de geboden schijnbaar van nature of uit gewoonte, omdat ik het zelf wil, en ik zou in die gehoorzaamheid uiteindelijk ook slechts mezelf kunnen dienen. Dan brengt het egoïsme, deze gerichtheid op mijzelf en mijn eigen glorie, mij ertoe van het door God aangewezen pad af te wijken. Vanuit mijzelf zal ik die weg van de zonde niet verlaten. Zonde geeft een genoeglijke warmte in mijn eigen ziel. Het voortdurend bezig zijn met wat mijn eigen belangen dient, in volle vrijheid, zonder interventie van anderen, zonder gedachte aan Gods oordeel, is geen slechte maar een hele prettige ervaring. Het kan worden omschreven als een verslaving waaruit we in eigen kracht niet kunnen losbreken.
Maar dan komt er een interventie van bovenaf. De roepstem van God onderbreekt deze genoeglijke rust, scherpt mijn geweten, geeft mij het besef van God vervreemd te zijn. En dat niet alleen, het bewerkt ook in mij het verlangen om naar deze God, die immers de bron van mijn bestaan is, terug te keren. Dat werkt alleen maar zolang ik mij ervan bewust ben, dat deze interventie daadwerkelijk van buiten en van boven komt. Hoe kan het ook anders? Waarom zou ik immers vanuit mijzelf die genoeglijke rust van de zonde willen verstoren? De roepstem van God bewerkt een breuk in mijn bestaan met mijzelf.
Daarom gaat het niet alleen maar om de opdracht om je te bekeren tot God – de inhoud van die roepstem op zichzelf genomen – maar juist ook om de betrokkenheid van God Zelf in die bekering. Vanuit het onderwijs in het Nieuwe Testament kunnen we deze dubbelzinnigheid van de bekering, dat ze enerzijds mijn gehoorzame antwoord is op Gods roepstem en anderzijds door die roepstem zelf wordt uitgelokt en tot stand gebracht zelfs, nog duidelijker uitdrukken. Nieuwtestamentisch gesproken hebben we het hier immers over de samenhang van de wedergeboorte van boven en de bekering van beneden. Ik kan mij alleen bekeren als God de wedergeboorte heeft gegeven. Maar God kan mij alleen wedergeboren laten zijn als ik mij bekeer
Dan is er ook nog het waarachtige teken van deze bekering. Zoals Jacob na Bethel ook wordt herinnerd aan zijn verplichtingen in het verbond, zo zegt de profeet hier dat er twee zaken voortvloeien uit de terugkeer tot God. In de eerste plaats het morele leven in zijn volle omvang, uitgedrukt als het vasthouden aan liefde en gerechtigheid. Tussen die beide bestaat wel onderscheid. Het liefhebben van alle schepselen, dat wil zeggen de verantwoordelijkheid aanvaarden om tegenover elk schepsel zorg uit te oefenen, wordt getemperd door het idee van de gerechtigheid die de juiste maat daarvan aangeeft. In gerechtigheid geef ik een ander waarop hij recht heeft; in liefde geef ik een ander wat hij nodig heeft.
Vasthouden aan liefde en gerechtigheid omschrijft zo het gehele morele leven. De maat van het recht, zeker. Maar daar bovenuit de ondefinieerbare betrokkenheid op de naaste in liefde.
Maar dan is er nog een tweede element van de nieuwe gehoorzaamheid, de gelatenheid. De mogelijkheid van dit morele leven wordt door de laatste zin uitgedrukt. Voortdurend te wachten op God. Ik denk niet dat hier een onbepaald afwachten bedoeld is, maar integendeel een zeer actief vertrouwen hebben op Gods beloften. Wie op God vertrouwen, haasten zich niet. Geloof en overmatige activiteit gaan niet goed samen. In het leven is niets met dwang of grote inzet te bereiken. Behalve dan voor wie zich inspant om de toren van Babel te bouwen. De wederdopers van de 16e eeuw hebben de term “gelatenheid” voor deze houding geïntroduceerd. Daarmee werd geen passiviteit bedoeld, maar juist een afwachtende houding die het mogelijk maakt pas te handelen wanneer Gods opdracht duidelijk is en de situatie waarin ik moet handelen ook helder is. Is de situatie onzeker en onduidelijk, dan het volgen van Gods gebod juist het kwade met zich meebrengen. En omgekeerd, als de situatie wel helder en duidelijk is, maar er is geen besef van wat God juist in die situatie van ons vraagt, dan blijft het morele handelen uit. Gelatenheid is de houding van wie het duidelijke gebod van God willen uitvoeren in een situatie die is begrepen.
Voortdurend wachten op jouw God. Vasthouden aan liefde en vasthouden aan de gerechtigheid. Deze drie zaken omschrijven nu precies de nieuwe houding van gehoorzaamheid die tot stand wordt gebracht in de bekering, die God met Zijn roepstem heeft mogelijk gemaakt.