Internationale politiek: Babel en Bethel (Hosea 12:5, 6)

In Bethel vond Hij hem

De ervaring van Jacob bij de worsteling met de engel wordt nu bevestigd door zijn ervaring in Penuël. “En de zon ging over hem op, toen hij door Pniël gegaan was.” Een nieuwe dag, een nieuwe periode in het leven van Jacob breekt aan. Zoals dat ook voor ons het geval is, wanneer we evenals Jacob toelaten dat we geslagen worden aan de heup, dat wil zeggen dat we heel onze kracht onder het gezag van God brengen, en de zege(n) geheel en al van God verwachten – en in datzelfde licht ook onze naaste, onze tweelingbroer en tweelingzuster, benaderen om zegen te ontvangen. Immers: “Ik zal zegenen wie u zegenen” zegt de Heere God tegen Abraham.

In Bethel ontvangt Jacob een visioen van God. Verbazend als je bedenkt, dat Bethel buiten de grenzen van het land van Israël lag. Wil de Heere dan ook buiten het land van Jacob aanwezig zijn? Dat feit heeft ongetwijfeld Jacob op het spoor gebracht van het idee, dat het verbond van Abraham ook voor de volkeren bestemd was; en voor het Israël uit de dagen van de profeet, dat het verbond met Israël een kanaal van zegen voor die volkeren had moeten zijn. Jacob krijgt in Bethel in ieder geval en ervaring van de majesteit en de grootheid van God. En dat maakte Jacob nederig, verwachtingsvol, en receptief.

Ik las in een van de vele commentaren over het contrast tussen de torenbouw van Babel en het visioen van Jacob in Bethel. Het verhaal over Babel in Genesis 11 laat iets zien van het wezenlijke karakter van de volkeren. De mens en zijn kracht en glorie, staan hier op de eerste plaats. Zijn vaardigheid om te bouwen, om zich technologisch te ontwikkelen, staat in feite in dienst van het oprichten van het symbool van zijn menselijke grootheid. Zeker, de Heere was niet in die plaats aanwezig en iedereen wist dat. De toren wordt immers gebouwd om tot in de hemel te reiken, wat veronderstelt dat iedereen wist dat de hemel niet op aarde, dat wil zeggen dat God niet in de stad was. Het bouwen van die toren was een volledig menselijke onderneming van begin tot eind. Komaan, laat ons een stad bouwen, laat ons een toren bouwen, en laat ons een naam maken. De mens was de enige die actief was, het enige dat als het doel van alles diende, en door middel van technologisch kunnen en een goed hiërarchisch systeem was er niets waartoe hij niet in staat was. Zelfs de slaven die aan de stad en de toren hadden gewerkt, werden benaderd alsof zij deel uitmaakte van het “ons” voor wie naam werd gemaakt.

Dat was de uiteindelijke motivatie, “laat ons voor onszelf een naam maken.” Maar wat zo geheel en al op de glorie van de mens is gericht, is ook meteen gedoemd te mislukken. Er is niets goeds dat daaruit voortkomen kan. Het berust op de veronderstelling dat wij eigenaren zijn van het land in plaats van huurders, dat onze heerschappij over de schepping ter wille van onszelf is, en niet ter wille van de zorg voor het geschapene. Het project van Babel moest daarom ook in de verwarring eindigen.

Dat maakt ons in onze moderne tijd tot buitenstaanders tegenover de diepte van de ervaring van Bethel. De sleutel voor het menselijk leven blijkt in Bethel niet te liggen in het bouwen van de toren, waarvan de hoogte onze glorie bewijst, maar in de communicatie tussen hemel en aarde, in onze morele en geestelijke realiteit. De morele waarden waaraan wij gebonden zijn, zijn niet van onze eigen makelij. Daarom mogen ze niet worden behandeld alsof ze alleen maar een bepaald nut dienen. Wanneer de moraal onderworpen is aan de utiliteit, zal het eindigen in futiliteit. Een moraal die nuttig wil zijn, wordt nutteloos.

Zoals Bethel laat zien is de ware wijsheid een geschenk van boven, die niet door mensen maar door de boodschappers van God gebracht wordt. Alleen wanneer we de houding aannemen van Jacob, rustig overwegend, receptief, bereid om te aanvaarden wat er van boven gegeven wordt, zullen we die waarheid kunnen zien. Wij hebben in onze tijd geen torens nodig die oprijzen naar de hemel, maar ladders die van boven naar beneden reiken. Bethel is het enige antigif voor Babel.

“… daar sprak Hij met ons, namelijk de Heere, de god van de legermachten, Heere is Zijn gedenknaam; en u, bekeert u tot uw God.”

Dit is wat Israël als volk moet leren van Jacob, wiens geschiedenis hier kort wordt aangeduid. Niet politieke machten en krachten beheersen de geschiedenis, maar de God van de legermachten. Deze godheid heet Heere omdat Hij met Zijn volk een verbond gesloten heeft. In dat verbond gaat het uitdrukkelijk om de morele verplichtingen van allen die tot dat volk behoren. En het is deze God die door de profeten spreekt, zoals Hij tot Jacob in een visioen gesproken heeft. Daarop is dan de oproep gebaseerd: “bekeert u.” Wanneer Israël zich de houding van de patriarch eigen maakt, zou er nog hoop kunnen zijn voor het volk.

Dit bericht is geplaatst in bijbelbespreking, Bijbelse Theologie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *