God heeft voortdurend zijn handen naar zijn eigen volk uitgestrekt. Maar het volk bleef ongehoorzaam. Dat heeft Paulus in het vorige hoofdstuk als conclusie gegeven. Maar dan volgt het 11e hoofdstuk.
(1) Denk nou maar niet dat God op grond daarvan geheel Israël verstoten heeft en Zijn eigen volk geen genade meer wil bewijzen.
(2) Dat mag de conclusie niet zijn. Ik, Paulus, ben zelf het bewijs van het tegendeel. Ik ben immers van zuiver Joodse afstamming, uit de stam van Benjamin, een zoon van Abraham naar het vlees. Toch heeft God Zich over mij ontfermd en ben ik nu een gelovige, Messiasbelijdende jood.
Daaruit blijkt dat God Zijn volk niet geheel en al verstoten heeft. Hoe zou dat ook kunnen? Hij heeft vroeger een grote liefde voor dat volk bewezen en het erkend als Zijn eigendom. We vinden in de profetische geschiedenis een voorbeeld van wat hier werkelijk aan de hand is. Kijk maar naar wat we lezen over Elia.
(3 ) Elia beschuldigt het volk bij de Heere God en klaagt: “Heere, ze hebben Uw profeten vermoord, Uw altaardienst gesloopt, en nu ben ik de enige getrouwe die nog over is en wat gebeurt er nu? Nu willen ze mij ook nog doden.” Maar dan geeft de Heere dit antwoord:
(4) “Jij bent niet de enige, Elia. Er zijn er nog meer. 7000 mannen heb Ik ervan weerhouden om hun knieën te buigen voor de Baäl.”
(5) Op dezelfde manier is het in onze tijd gegaan. Duizenden hebben de Messias aanvaard. Opnieuw heeft God in Zijn genade en op grond van Zijn vrije keuze een overblijfsel tot stand gebracht. Een minderheid is Hem gehoorzaam geweest en heeft de Messias niet verworpen.
(6) Hoor goed wat ik zeg: “in Zijn genade.” Het overblijfsel is er alleen maar op grond van Gods genade. Er is geen sprake van dat wij, die uit Israël zijn en de Messias hebben aangenomen, dat te danken hebben aan onze gehoorzaamheid aan de Thora. Want dan zou er geen sprake zijn van genade, maar van verdienste. Zodra er echter sprake is van verdienste, kunnen we niet meer spreken van genade, dan heeft deze minderheid haar bijzondere status te danken aan zichzelf.
(7) We kunnen dus heel eenvoudig samenvatten wat hier aan de hand is: hier is het volk Israël. Hun godsdienstige ijver is bijzonder groot, voorbeeldig zelfs. Maar tegenover God bereiken zij daarmee niets. Alleen dit gelovig overblijfsel, deze minderheid, heeft waarde in Gods ogen. Voor de meerderheid geldt, dat God hun de kracht heeft gegeven waarmee ze zichzelf hebben verhard – hun ongeloof is daardoor definitief geworden.
(8) Deze verharding is niet iets nieuws in de geschiedenis. Denk maar aan de grote daden die God deed door Mozes, of aan de woorden die Hij gesproken heeft door de profeet Jesaja. Ook toen was het volk ongehoorzaam en werd het gestraft met verharding: met een grote ongevoeligheid en verblinding tegenover Gods Woord.
(9) Ook bij David horen we al over verharding, namelijk van de goddelozen onder Gods volk in zijn dagen: “hun tafel zal voor straf een lus, een net, een valstrik worden.” (Een beeld uit het woestijnleven. De “tafel” is een leren lap die op de grond is uitgespreid, waarop het brood ligt. Als men plotseling de vijand ziet aankomen, springt men op, en blijft haken met de voet achter de leren lap, de tafel dus, die zo tot een oorzaak van struikelen wordt. Wat eerst een zegen was, wordt op die manier een vloek.)
(10) David gaat verder: “ze zullen stekeblind worden. God zal hun de lendenen breken voor altijd.” Op die manier is Israël gestruikeld en gevallen. Nu liggen ze op de grond.
(11) Nu moet je goed begrijpen dat dit niet het einde van het verhaal is. Zeker, de meerderheid in Israël heeft zich aan de Messias Jezus geërgerd, en is over Hem gestruikeld. Daarom ligt het volk nu in een diep verval. Dat is allemaal waar. Maar zal God het daarbij laten? Geenszins!
(12) Vele joden hebben zich van de Messias afgekeerd. Maar wat is de reden dat God dit heeft toegelaten? Hun ongeloof maakte het juist mogelijk dat de behoudenis nu ook aan de heidenen werd aangeboden. Het ongeloof van de joodse meerderheid heeft de bekering van veel heidenen tot gevolg gehad. (Overal waar ik kwam via eerst naar de synagoge. Als dan blijkt dat de joden het evangelie niet wilden aannemen, gingen wij vervolgens naar de heidenen, Barnabas en ik. Lees maar in Handelingen 13. Als Israël het evangelie als geheel had aanvaard, was er geen tijd geweest voor toekomstige generaties van heidenen om zich te bekeren.)
Dat heidenen nu de genade van God hebben ontvangen, zou toch de ongelovige joden moeten aanzetten om zich te bekeren. De zegeningen die de heidenen door het evangelie ontvangen, zouden Israëlieten tot jaloezie moeten wekken en hun bekering moeten mogelijk maken. (Ik bedoel niet dat hun gedrag de joden jaloers zou kunnen maken, want dan zou het een verdienste zijn van de gelovigen uit de heidenen dat joden zich tot de Messias gaan bekeren. Nee, maar datgene wat de heidenen hebben ontvangen op grond van Gods genade zou tot jaloezie moeten leiden.) Wat een grote zegen zou het dan zijn, als Israël als geheel uiteindelijk de Messias zou erkennen. Het ongeloof van Israël heeft deze zegen immers al aan de heidenen gebracht; stel je maar eens voor wat hun geloof voor de heidenen zou kunnen betekenen! (Zoals het geloof van deze joodse minderheid al een bijzondere zegen aan de heidenen heeft gebracht.)
(13) Daar moeten jullie maar eens bij stilstaan, jullie christenen van heidense afkomst! Nu ben ik inderdaad in de eerste plaats een apostel voor de heidenen en ik heb mij altijd tot het uiterste ingezet voor die taak. Maar ik heb daarbij mijn eigen volk nooit uit het oog verloren.
(14) Het was mijn bedoeling om mijn ambt van apostel voor de heidenen juist te gebruiken om mijn eigen volk jaloers te maken om er zoveel mogelijk nog te kunnen redden.
(15) Wat zou dat geweldig geweest zijn! Nu zijn er een groot aantal ongehoorzaam geweest, en daarom kon God niet meer met hen te maken hebben. Dat heeft tot gevolg gehad dat ook mensen uit de wereld van de heidenen met God werden verzoend. Maar als er nu ook nog joden zich bekeren tot de Heere Jezus en dan opnieuw als kinderen worden aangenomen? Hoe moet dat dan beschreven worden?
(16) Kun je dat niet het beste omschrijven met het begrip opstanding? Is een dergelijke bekering niet een terugkeer uit de dood? En we maken het toch mee. Er zijn mensen die zich bekeren in Israël. Er is een overblijfsel. En, zoals ik al zei, daaruit blijkt dat God juist helemaal niet gebroken heeft met het volk Israël als geheel. Denk hier maar eens aan: wanneer vroeger een deel van het deeg voor het bakken aan de Heere werd opgedragen als “eersteling”, dan vertegenwoordigde dat deel van het deeg de gehele oogst. Met een ander beeld: de wortels zijn de representant van de gehele boom. Het deel staat voor het geheel.
Zo mogen wij diegenen uit Israël die zich tot de Messias bekeren, zien als dergelijke “eerstelingen”, die het geheel van het volk Israël representeren; zij blijven verbonden met de wortel waaruit opnieuw het geheel van Israël kan groeien. (Ik zeg representeren, wat iets anders is dan de plaats innemen van. Het is niet zo dat Israël als geheel is vervangen door het Messiasbelijdende overblijfsel.)
(17) Ik wil nu vooral jullie waarschuwen, jullie die christen geworden zijn uit de heidenen. Jullie moeten niet denken dat jullie beter zijn dan Israël. De ongelovige meerderheid van Israël is te vergelijken met de afgehouwen takken aan de olijfboom. Jullie zijn wilde olijftakken, en jullie zijn geënt op deze boom, zodat jullie deel hebben gekregen aan de voorrechten van Israël. Voorrechten die vroeger uitsluitend aan Israël toekwamen. Daarom hebben jullie nog niet het recht om je te verheffen boven de oorspronkelijke takken die God verwijderd heeft om voor jullie plaats te maken.
(18) Vergeet niet dat Israël er eerder was dan jullie. De wortel is Abraham, daaruit groeide de oorspronkelijke boom Israël, en pas veel later kwamen jullie. Dat geeft jullie geen enkel recht om neer te kijken op de afgehouwen takken, de ongehoorzaamjoden.
(19) Je zou kunnen zeggen: er zijn dan toch maar takken verwijderd zodat wij in hun plaats zouden komen. Dan moeten wij toch meer waard geweest zijn dan deze takken, God heeft blijkbaar ons verkozen boven hen.
(20) Dat is wel waar: de meerderheid van Israël bleef ongelovig en werd door God afgesneden van hun eigen wortel. En zeker, jullie zijn door het geloof in hun plaats komen te staan. Maar dat is geen reden om jezelf te verheffen!
(21) Kijk eens, als God die oorspronkelijke takken niet gespaard heeft, zal Hij dan jullie wel sparen als jullie ongehoorzaam zijn? Je kunt maar beter leren van de verharding van Israël, dan je te verheffen.
(22) God is niet alleen genadig, maar ook streng. Hij is zeker streng voor degenen die zich zo aan de Messias hebben geërgerd. Hij heeft Zijn genade bewezen tegenover jullie. Maar dat doet Hij alleen maar als jullie je aan die genade blijven vasthouden en God alle eer geven. Als jullie denken dat jullie het evangelie verdiend hebben en voortreffelijker zijn dan Israël dat ongelovig is gebleven, dan zou het kunnen gebeuren dat ook jullie met de bijl worden afgesneden van de bron van alle zegeningen.
(23) Vergeet ook niet dat Gods uitnodiging aan Zijn volk nog altijd blijft staan. Wanneer zij hun ongeloof opgeven, kunnen zij altijd nog terugkeren naar hun oude positie.
(24) God heeft de macht om dat te doen. Jullie zijn losgekapt van je oorspronkelijke wilde olijfboom, en nu zijn jullie geënt op een boom waar je oorspronkelijke helemaal niet toe behoorde, de tamme olijf van Israël. Als God dat kan doen, is Hij dan niet in staat om een joodse tak weer opnieuw te enten op zijn oude plaats in de boom van Israël?
(25) Dat gebeurt dan ook nu en zal in de toekomst nog vaker gebeuren. Dat moeten jullie niet vergeten, jullie broeders van heidense afkomst. Vergeet ook niet dat het hardnekkige verzet van Israël maar gedeeltelijk was. Ook joden zullen het heil verwerven in de tijd die God heeft bepaald totdat alle heidenen die Hij verkozen heeft, tot geloof zullen komen.
(26) Het is gedeeltelijke verharding, want er zal altijd een overblijfsel zijn. En dat zijn de eerstelingen in wie het joodse volk vertegenwoordigd is. In hen die zich tot God bekeren, wordt dus het gehele joodse volk behouden. Niet omdat letterlijk elke Israëliet uiteindelijk tot bekering komt, maar omdat dit overblijfsel bestaat uit Messiasbelijdende joden, die als joden het volk Israël vertegenwoordigen.
We hebben al gehoord dat de Verlosser uit Zion zou komen, en de Messias van de wereld zou uit Israël voortkomen. Gods heil en Israël zijn wezenlijk met elkaar verbonden.
(27) God heeft daarom ook beloofd dat Hij de zonden van het volk uiteindelijk zou vergeven en de kwaadaardigheid van Jacob zou weg doen. (Dat is nu al gebeurd in het gelovig overblijfsel.)
(28) Laat er dan ook geen enkele vijandschap zijn tegenover de ongelovige joden. De Heere God is ook hun vijand niet. Aan de ene kant moet Hij wel toorn voelen omdat ze zich als vijanden van het evangelie hebben opgesteld en ongehoorzaam waren. Dat is jullie ten goede gekomen. Van de andere kant heeft God dit volk ooit verkozen als Zijn volk en vanwege de aartsvaders blijft Hij liefde voor hen koesteren.
(29) God breekt nooit Zijn beloften. Ook niet de belofte die Hij ooit gegeven heeft aan de aartsvaders. Het Verbond van Abraham blijft staan – en dat is de eigenlijke wortel van de olijfboom. God heeft dat volk geroepen, grote voorrechten geschonken en geweldige beloften gedaan aan de aartsvaders over hun nageslacht. Dat is een onvoorwaardelijke verbond waarop God nooit zal terugkomen. Er zal daarom altijd een nageslacht zijn uit Israël dat de Heere gehoorzaamt.
(30) Daarom moeten jullie niet verheffen boven hen. Je moet juist dit volk met grote barmhartigheid tegemoet treden. Jullie hebben zelf immers ook een tijd gehad dat jullie God ongehoorzaam waren. Als ongelovige heidenen stonden jullie buiten Gods zegen. God heeft zich daarentegen over jullie ontfermd en daarbij de ongehoorzaamheid van Israël als middel gebruikt.
(31) Dus inderdaad, zij zijn ongehoorzaam. Hoewel nog steeds de mogelijkheid open blijft dat zij zich bekeren, misschien juist geprikkeld door het feit dat God zich over jullie heeft ontfermd. Zo kunnen zij opnieuw de voorwerpen van Gods genade worden.
(32) Uiteindelijk is de genade van God het enige waarop wij allen zijn aangewezen. Nergens anders is een ontsnapping aan het oordeel te bereiken. Joden en heidenen zijn beide ongehoorzaam geweest en dus in dezelfde mate aangewezen op Gods genade. Gods genade alleen!
(33) O God, hoe blijft in dit alles Uw grote wijsheid en inzicht. U hebt het volk Israël geoordeeld en gestraft. Maar daarin lag een voor ons onbegrijpelijk raadsbesluit. Want deze straf van Israël was ook de weg tot behoudenis van de heidenen.
(34) Wie is in staat te begrijpen welke wegen U gaat in deze wereld? Wie heeft ooit de gedachten van Uw hart gekend?
(35) Wie kan zeggen dat hij deze plannen samen met U beraamd heeft? Is er iemand die ooit iets anders heeft ontvangen dan onverdiende genade?
(36) Alle heil is alleen uit U, wordt door u tot stand gebracht en verwijst naar U. U komt alle lof toe, in eeuwigheid.
Ds. R.A. Veen, voluit Robbert Adrianus Veen, is een Nederlandse theoloog geboren in Amsterdam in 1956. Zijn theologische werk is sterk beïnvloed door Karl Barth, John Howard Yoder en Menno Simons. Tegenwoordig werkt hij aan de relatie tussen (Rabbijnse) Jodendom en Christendom en publiceert daarover op zijn website. (koinoniabijbelstudie.nl)
Ds. Veen heeft een achtergrond als predikant bij de doopsgezinden en was universitair docent "Christelijke Geloofs- en Zedenleer vanuit Dopers Perspectief" aan het Doopsgezind Seminarium. In 2023 ging hij met emeritaat en woont sindsdien in de Noord-Hollandse gemeente Anna Paulowna.