Gebod van de Here of vrucht van de Geest?

“Ik hou niet van het woordje moeten!”
“Wij zijn toch niet onder de wet?”
“De Geest maakt mij duidelijk wat ik moet doen.”

De dominante opvatting in de christelijke, vooral evangelische kerken is het idee dat we niet leven onder de geboden, maar dat de gehoorzaamheid aan Gods geboden en verboden het product is van het werk van de Geest in ons. Het is dan eigenlijk ook geen gehoorzaamheid meer, maar de vorming van een spontaan ander leven. Maar is dat werkelijk zo?

Ik wil hier de these verdedigen, dat de uitspraken in het Nieuwe Testament die wijzen op een innerlijke transformatie van ons karakter, onze wil, ons verstand, zodat we de wil van God spontaan gaan doen – met de wet “geschreven in onze harten” – secundair zijn ten opzichte van een formulering van Gods geboden. Ik bedoel daarmee het volgende: een christen is gebonden aan Gods geboden en verboden, maar hij wordt geacht die geboden en verboden zodanig verinnerlijkt te hebben, dat ze voor hem niet als externe gedragsregels functioneren.

Dat is helemaal niet vreemd. Dat wil zeggen: dat is iets wat we al in het Oude Testament terugvinden. Ook in Deuteronomium 30 vinden we een samenhang tussen enerzijds een veranderende innerlijke houding en een uiterlijke gehoorzaamheid aan Gods gebod. Zo vinden we eerst:

“De Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nageslacht besnijden, om de Here, uw God, lief te hebben met heel uw hart en met heel uw ziel, zodat u leven zult.” (Vers 6) immers: “deze woorden die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn” (Deuteronomium 6:5)

Vervolgens vinden we dat de geboden ook niet mogen worden voorgesteld als een onmogelijke eis en opgave.

“Want dit gebod, dat ik u heden gebied, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. (Deuteronomium 30:11) “Want dit woord is heel dichtbij, in uw mond er in uw hart, om het te doen.”

De apostel Johannes vat dat samen in het Nieuwe Testament:

“Want dit is de liefde tot God, dat wij Zijn geboden in acht nemen; en Zijn geboden zijn geen zware last” (1 Johannes 5:3).

De besnijdenis van het hart, de liefde tot God, geboden en verboden die niet te moeilijk of te zwaar zijn, het wijst er toch ook dat christenen net zozeer de geboden van God in acht moeten nemen: “En wie Zijn geboden in acht neemt, blijft in Hem en Hij in hem.”

Zoals het Oude Testament spreekt over de besnijdenis van het hart en het liefhebben van God als de houding die aan de gehoorzaamheid aan de geboden vooraf moet gaan, zo dus ook het Nieuwe Testament. Het verschil is alleen dat in het Nieuwe Testament deze innerlijke houding wordt voorgesteld als een gevolg van de Geest die in ons werkt. Daarom kan Paulus spreken in Romeinen 8 over de “rechtvaardige eis van de wet”, dat wil zeggen al datgene wat God in de Torah van ons vraagt, die “vervuld zou worden”, dat wil zeggen in acht genomen en gedaan, “in ons (leven), die niet naar (of volgens) het vlees wandelen, maar naar (in overeenstemming met) de Geest wandelen (Romeinen 8:4)

Hoe zit het dan echter met de vrucht van de Geest in Galaten 5? Daar vinden we liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. En Paulus zegt er zelfs nadrukkelijk bij: “Daartegen richt de wet zich niet.” Ik denk dat hij bedoelt te zeggen, dat de Torah het niet beveelt, en niet in de vorm van een gedragsregel gebieden kán, maar dus ook zeker niet verbiedt. Hier moet ik twee dingen over zeggen.

In de eerste plaats zal nog blijken dat bij deze deugden of karaktertrekken wel degelijk aanwijzingen in den Torah te vinden zijn. Er is een verband tussen deze eigenschappen, deze delen van de vrucht van de Geest, en (sommige van) de geboden.

In de tweede plaats wordt juist in het Jodendom de vraag gesteld, waarom er geen nadere wetgeving is bij het 10e gebod, terwijl dat wel het geval is bij de overige negen geboden. Waarom is dat? Het antwoord is dat het 10e gebod een beroep doet op het hart en dat daarvoor geen rechtstreekse gedragsregel kan worden geformuleerd. Je kunt geen wetgeving maken rondom het verbod “U zult niet begeren.” Maar je kunt wel wetgeving maken rondom het verbod “u zult niet stelen”, of “u zult geen vals getuigenis spreken.” Het 10e gebod is verbonden aan wat later genoemd werd “chovot halevavot”, de verplichtingen van het hart.

Paulus noemt als eerste deel van de vrucht van de Geest, de liefde. Maar dat is zeker ook als een verbod uitgedrukt. De liefde tot de naaste culmineert immers in de zorg voor hem – een gedrag of handeling. Het is niet iets wat je geacht wordt te voelen, maar iets wat je kunt samenvatten als een gedrag: “de liefde doet de naaste geen kwaad” zegt Paulus dan ook in Romeinen 13:10.

Is de liefde dan geen gebod? Niet als emotie of gevoel, maar wel; als houding en gedrag. Daarom: “wandel in de liefde” (Ef. 5:2). Dat gaat over onze handel en wandel. Ook al zeggen we dan dat de voorwaarde daarvan ligt in de besnijdenis van het hart (oudtestamentisch gezegd), of berust op een gave van de Geest (nieuwtestamentisch gezegd).

Maar hoe zit het dan met de blijdschap? 70 keer komt dat woord in het Nieuwe Testament voor. De blijdschap die daar bedoeld wordt, is niet een menselijke emotie die door God wordt bevorderd, nog is het een ervaring van prettige en gelukkige omstandigheden. Het is eigenlijk helemaal geen gevoel, maar eerder een verhouding. Daarom kan het in een actieve vorm worden uitgedrukt. Zo bijvoorbeeld lezen we dat in de eerste brief van Petrus:

“Hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde” (1 Pe. 1:8).

De vreugde of blijdschap waar het hier over gaat heeft rechtstreeks verband met een geestelijke waarheid, met het geloof in objectieve zin. Maar als het een activiteit is en een houding kan het ook als een gebod worden geformuleerd: “verheugt u in de Here altijd; nogmaals zeg ik u: verheugt u” (Fil. 4:4).

Het gebod wil niet zeggen dat we blijdschap moeten verwerven op eigen kracht, een blijdschap die we nog niet hebben. Het gebod betekent veeleer dat datgene wat we al hebben ontvangen (de verlossing, de vrede met God etc.) nu ook voor ogen moet worden gesteld, ervaren en beleefd.

De overige delen van de vrucht van de Geest vinden we niet rechtstreeks als een gebod in het Nieuwe Testament. Wat we wel vinden, is dat het hier in geen enkel geval om pure gevoelens gaat. Vrede is het tegendeel van verschrikking, het is het besef in de rust te mogen zijn ondanks de omstandigheden.

Geduld hebben met elkaar hoort bij “een wandel die de roeping waarmee u geroepen bent waardig is, in alle nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld, door elkaar in de liefde te verdragen” (Ef. 4:1, 2)

Goedertierenheid of vriendelijkheid is een eigenschap van Jezus die ook als een gave van de Geest wordt voorgesteld (vgl. 2 Kor. 6:6).

Goedheid is wel een morele oproep juist in Gal. 6:10, “laten wij dus… goed doen aan allen … vooral aan de huisgenoten van het geloof.”

Trouw, zachtaardigheid en zelfbeheersing tenslotte zijn eveneens goddelijke eigenschappen die door ons kunnen worden nagevolgd. Immers, alle eigenschappen die God heeft zijn voor de mens opdrachten om na te volgen.

Je zou dus verschil moeten maken tussen het voornemen om Gods eigenschappen in ons eigen leven tot uitdrukking te brengen, en een deel daarvan dat ook in de vorm van een gebod of een verbod geformuleerd is. De Torah is altijd meer dan alleen maar expliciete gedragsregel of wet. Als we zeggen dat we niet onder de wet zijn, wil dat helemaal niet zeggen dat we wetteloos zijn. Integendeel, behalve de geboden en verboden die God ons heeft opgelegd – die immers niet te zwaar zijn, en een teken zijn van onze liefde tot God – is er ook nog dat hele terrein van goddelijke eigenschappen die we moeten beoefenen omdat we daarmee “navolgers van God” zijn geworden.

Het is interessant om te zien trouwens, dat de werken van het vlees altijd worden verdedigd door de natuurlijke mens met een beroep op wat waarachtig vrucht van de Geest is. Overspel en onwettige relaties worden altijd verdedigd door te wijzen op de kracht van de liefde die nu eenmaal de wet te boven gaat. Dronkenschap wordt met blijdschap verward. Vijandschap, geweld en oorlog worden verdedigd als een middel om de vrede tot stand te brengen. De afgodendienst wordt altijd verdedigd met een beroep op de inschikkelijkheid of goedertierenheid waarmee we andere mensen moeten benaderen. Magie en toverij worden gerechtvaardigd omdat ze immers ook het goede tot stand willen brengen. Nationalisme en partijzucht vinden een verdediging in het idee van de trouw, waarbij de trouw aan de eigen partij nu eenmaal vijandschap tegenover een andere partij met zich meebrengt. En tenslotte is elke zwelgpartij of verslaving te verdedigen met de claim dat “je het onder controle hebt.”

Het is om al deze redenen verstandig om het leven en wandelen naar de Geest niet te verwarren met een inhoudsloze houding van spontane vroomheid. Wandelen naar de Geest betekent de vervulling van de rechtvaardige eis van de Torah, in al haar geledingen, in haar geboden en in haar verboden. Daarom moeten christenen de studie van de Torah met grote ijver beoefenen.

Here, ik verlang naar Uw heil;
Uw wet is mijn bron van blijdschap.
Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven;
laat Uw bepalingen mij helpen.
Ik heb gedwaald als een verloren schaap;
zoek Uw dienaar, want Uw geboden heb ik niet vergeten

“Meent niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar (om die) te vervullen, (overeind te houden, te bewaren en te doen).”


Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *