Afscheid van de Halacha? – De Brief aan de Hebreeën – Kinzer hoofdstuk 2

Samenvatting van Mark Kinzer – Postmissionary Messianic Judaism – hoofdstuk 2, deel 3

De brief aan de Hebreeën

Is er een verandering gekomen in de gehoorzaamheid aan de Thora met de komst van Jezus? Je zou het alleen al denken vanwege het feit, dat de brief probeert duidelijk te maken dat Jezus de nieuwe Hogepriester is die een beter offer gebracht heeft dan de offers in de tempel. Jezus is geen Leviet, dus is de wet veranderd.

Heb. 7:12 Want het priesterschap veranderd zijnde, zo geschiedt er ook noodzakelijk verandering der wet. 13 Want Hij, op Wien deze dingen gezegd worden, behoort tot een anderen stam, van welken niemand zich tot het altaar begeven heeft. 14 Want het is openbaar dat onze Heere uit Juda gesproten is, op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.

Met de komst van Jezus zijn de Levitische priesters niet langer de vertegenwoordigers van Israël tegenover God, en het systeem van offers is daarmee afgeschaft. Het verbond van Israël met God is daardoor wezenlijk veranderd, omdat het voor een deel berust op het priesterschap en de offerandes. Traditioneel worden deze woorden verstaan als een eenvoudige afschaffing van het specifiek joodse of rituele deel van de Thora. Daarom geen besnijdenis meer, geen sabbat en feestdagen, noch voedselwetten. Het hele Joodse religieuze systeem is hiermee afgeschaft.

De traditionele interpretatie van de brief aan de Hebreeën berust natuurlijk op de veronderstelling dat we in Marcus 7, Johannes 5, Handelingen 10 en in de brieven aan de Romeinen en Galaten en dergelijke afschaffing al hebben gevonden. Een interpretatie die in het eerste deel van dit hoofdstuk al uitgebreid door Kinzer werd weerlegd. De vraag is dus of de brief aan de Hebreeën ook zonder deze veronderstellingen de joodse praktijk of Halacha afschaft.

Een interessante gedachte vinden we in het werk van Peter Tomson:

“Hoewel de schrijver (van de brief aan de Hebreeën) de superioriteit van de aanbidding volgens het Nieuwe Verbond benadrukt, spreekt hij over het “oude verbond” als iets dat nog steeds bestaat en dat in de huidige tijd in de tempeldienst nog steeds aanwezig is. Het werk van Christus is niet zozeer de afschaffing van de aanbidding die in het Oude Verbond was voorgeschreven, maar het vervullen van de ware betekenis ervan “terwijl de eerste tabernakel nog steeds overeind staat.” […] De Thora en de Tempeldienst gaan onbelemmerd voort, zelfs nadat hun ware doel is vervuld in Christus.”

Dan blijft het de vraag hoe deze twee vormen van het verbond naast elkaar kunnen bestaan? Maar op zich is het niet zo vreemd aan te nemen, dat het symbool (de Tempeldienst) kan bestaan naast de realiteit (het Nieuwe Verbond in de Hogepriester Jezus). Denk bijvoorbeeld aan de gedachte die in evangelische kringen nog wel eens gebruikt wordt: wanneer de Messias Jezus zal terugkeren, wordt de Tempeldienst hersteld, waarbij de offers nu niet vooruit verwijzen maar terugverwijzen naar het offer van Christus.

En dan is er nog deze gedachte. De geschiedenis van het Jodendom heeft intussen aangetoond, dat het kon overleven zonder Tempeldienst en een effectief Priesterschap. Door de verwoesting van de Tempel werd de gehoorzaamheid aan de Thora en de Joodse Halacha niet vernietigd. Besnijdenis, sabbat, spijswetten – dat alles ging gewoon door. De brief aan de Hebreeën spreekt uitsluitend over de Tempeldienst en het Priesterschap.

Hoe zit het dan echter met dit vers?

Heb. 13:9 Wordt niet omgevoerd (μὴ περιφέρεσθε, op een dwaalspoor gebracht) met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben die daarin gewandeld hebben.

Volgens de kanttekening 13 bij dit vers lijkt het op een afschaffing van de spijswetten.

Dat is, door de zaak zelve, die door de ceremoniën des Ouden Testaments was betekend, en niet door deze ceremoniële schaduwen, waarvan hij één soort aanhaalt, namelijk het onderscheid der spijzen, de andere daaronder verstaande.

Op deze manier bekeken staat het “onderscheid der spijzen”, pars pro toto voor alle spijswetten, en dient dan vervolgens als een indicatie van alle zogenaamde rituele wetten, de “ceremoniële schaduwen.” Het lijkt beter om het zo te verstaan, dat deze opmerking ofwel slaat op buitengewone spijswetten voor de priesters (die alleen in een zuivere staat voedsel mogen eten dat aan de Tempel gewijd is) ofwel op de gedachte dat voedsel op zichzelf geen hogere spirituele zuiverheid bewerkt. De “verscheidene en vreemde leringen” zijn misschien juist vreemd, omdat zij de reguliere Halacha te boven gaan. Wat impliceert dat die normale joodse levenspraktijk hier niet aan de orde is. (Een vertaling die we soms aantreffen geeft de uitdrukking “regelgeving over voedsel”, wat in het geheel niet past in de context.) De uiteindelijke betekenis is eenvoudigweg dit, dat het beter is voor het hart om door de genade van God te worden gesterkt dan door te verwachten dat het eten van voedsel een geestelijke werking heeft.

In de brief aan de Hebreeën is geen directe aanwijzing te vinden dat de joodse manier van leven zou zijn afgeschaft. En als we Peter Tomson volgen, zou de brief alleen maar willen zeggen, dat de Tempeldienst en het Priesterschap als symbolen van het Nieuwe Verbond nog steeds blijven bestaan, hoewel de realiteit waarnaar ze verwijzen in Jezus al is aangebroken.

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *