Waarom ik geen Christen meer ben (1)

Soms kun je pas achteraf zien welke weg je bent gegaan. Dat geldt zeker voor een weg waarin je nadenkt over de waarheid van het christelijk geloof.

Voor wie mij nog onvoldoende kent, wil ik proberen het samen te vatten. Mijn vertrekpunt was de evangelische theologie, door mijn teleurstelling over die theologie kwam ik uit bij de liberale theologie en de daaraan gekoppelde filosofie van het christendom. Maar ook daarin teleurgesteld heb ik mij vooral gewijd aan het praktische werk binnen de christelijke gemeente en de vele ethische vragen die uit die praktijk omhoog komen. Ik wilde een docent christelijke ethiek zijn, en zocht het theologische fundament daarvan eerst in de theologie van Karl Barth, maar later in een hernieuwd begrip van de waarde van de evangelische theologie (Don Carson, John MacArthur).

Gedurende heel deze ontwikkeling bleef ik gefascineerd door de theologie van het Jodendom, en vooral door de rabbijnse geschriften. Als mijn theologisch nadenken kan worden vergeleken met een rivier die voortdurend aan het stromen was, dan was mijn kennis van het Jodendom de vaste bedding waarin dat denken zich moest afspelen.

In de laatste vier of vijf jaar werden de vragen die voortkwamen uit de confrontatie met het Jodendom steeds sterker en moeilijker te beantwoorden. Het leidde tot een stroomversnelling, waarin een nieuw gewicht toekwam aan oude vragen: is de leer van de triniteit een vorm van afgoderij? Ligt dat aan de formuleringen van de oude kerkvaders of is dat een principiële zaak? Moet Paulus opnieuw worden geïnterpreteerd omdat het duidelijk zou zijn dat hij binnen de kaders van het Jodendom blijft? Moet de christelijke ethiek worden geherformuleerd als een vorm van halacha of als verwant aan een van de vormen van filosofische ethiek? Heeft de christelijke theologische traditie tegenover ons geloof niet dezelfde functie als de rabbijnse literatuur (Midrasj, Misjna en Talmoed) voor het Jodendom? Is het, gezien de overmacht van het charismatische denken, niet beter om de identiteit van een christen af te wijzen? Maar wat zijn we dan? Leerlingen van rabbi Jezus? Messiaanse (niet-) joden? Wat is dan nog onze relatie met de christelijke kerk? Of moeten we die relatie ook opgeven omdat de kerken hopeloos van het fundament zijn afgeweken?

Al deze vragen kunnen worden samengevat onder de titel: hoe moet een huidige theologie eruitzien als het begrip van het geloof in Yeshua niet meer wordt bepaald door de theologie van de vervanging – de kerk komt in de plaats van Israël – en de relatie tot de joodse theologie positief bepaald wordt – al wat de rabbijnen zeggen dat wij moeten doen, verplicht ons, Mattheus 23:2.

In een reeks van artikelen en video’s hoop ik over deze kwesties te blijven spreken, hardop nadenken is het. Geenszins kom ik tot dogmatische beslissingen, maar ik probeer te delen waartoe mijn zoeken naar antwoorden mij gebracht heeft. Één ding weet ik wel: ik ben niet langer een christen.

 


#1 omdat ik de standaard theologie van

het Christendom niet langer accepteren kan

Een voorzichtige formulering van de kern van het christelijk geloof luidt als volgt: het christendom belijdt dat de God van het Oude Testament in de persoon van Jezus van Nazareth gehandeld heeft ten behoeve van de hele wereld.

Hieruit zijn ten minste drie conclusies te trekken:

1. Christenen moeten zowel theologisch als praktisch hun houding tegenover het Joodse volk bepalen.

2. Christenen moeten beseffen dat Jezus van Nazareth een jood was en tot het volk Israël behoorde.

3. Christenen moeten beseffen dat wat God gedaan heeft in de persoon van Jezus van Nazareth ook ten behoeve van het Joodse volk is gebeurd.

De vraag is nu hoe moeten christenen hun relatie met Israël nader bepalen?

Het klassieke antwoord van de laatste 2000 jaar is het zogenaamde supersessionisme, de vervangingstheologie, geweest.

De geschiedenis van Israël wordt daarin uitsluitend gezien als de voorbereiding voor de komst van Jezus Christus. Met zijn komst was er geen rol van betekenis meer voor Israël, omdat nu de kerk het nieuwe Israël was geworden. De weigering om Jezus te erkennen als de beloofde Messiaanse koning leidde tot de ballingschap van het volk Israël.

In de 19e eeuw kwam het in het zogenaamde liberalisme tot de overtuiging, dat de God van Jezus Christus niet in het Oude Testament geopenbaard was. Het voortbestaan van het Joodse volk was van geen enkel belang voor de kerk of haar theologie.

In de 20e eeuw werden sommige Duitse christenen vanaf 1930 medeverantwoordelijk voor de discriminatie en uiteindelijke vernietiging van de Joden.

Een deel van de christelijke kerk heeft het idee van de vervanging intussen verworpen en heeft bevestigd dat God trouw blijft aan Zijn beloften aan het Joodse volk.

Het wegvallen van de vervangingstheologie en de bevestiging van de blijvende trouw van God aan Zijn volk zou echter consequenties moeten hebben voor de christelijke theologie als geheel.

Vier zaken zijn daarbij van belang:

  • 1. De waarheid en de coherentie van het klassieke christelijke denken, zal theologisch opnieuw doordacht moeten worden.
  • 2. De theologische claims van het Jodendom zullen nu ernstig genomen moeten worden.
  • 3. Het gesprek met het Jodendom kan ertoe leiden dat christenen de narratieve eenheid van de christelijke Bijbel opnieuw moeten doordenken.
  • 4. De vervangingstheologie heeft niet alleen maar de christelijke houding tegenover Israël verstoord, maar vele andere aspecten van de kerkelijke theologie zijn eveneens geraakt: haar ethiek, haar relatie tot de overheid, de invloed van de nationale cultuur, de opbouw van de liturgie et cetera.

Een centrale claim van het christendom is dat Jezus van Nazareth de Messiaanse koning van Israël is, maar ook als de Zoon van God moet worden beschouwd. Beide claims zijn voor het Jodendom moeilijk te aanvaarden. In de eerste plaats, hoe kan de claim dat Jezus de Messias was worden geaccepteerd, wanneer Jezus niet de Messiaanse tijd heeft geïntroduceerd? In de tweede plaats is de aanname dat God vlees geworden is in Jezus van Nazareth een zware overtreding van het verbod tegen afgoderij.

Het Jodendom heeft deze claims echter, historisch gesproken, afgewezen niet omdat het bij God onmogelijk was om een lijdende Messias in de wereld te zenden, die als de volkomen uitdrukking van Gods wezen kan worden beschouwd. Israël heeft deze claims vooral afgewezen, omdat ze gepaard gingen met de ontkenning van de bijzondere relatie tussen de God van Israël met Zijn volk.

Hier kan een theologische vernieuwing een betere verstandhouding tussen christendom en Jodendom teweegbrengen. Gaat het in het eerste hoofdstuk van Johannes niet zozeer om de vleeswording van God, maar om de vleeswording van Gods Woord, dat wil zeggen de Thora? De vleeswording kan ook nog gezien worden als een intensivering van het verbond tussen God en Zijn volk: Hij woont te midden van het volk, is met Zijn volk onderweg, woont met Zijn Geest in hen, en wordt in het menselijk leven en handelen van Jezus volledig gerepresenteerd. De typisch Griekse vraag over de identiteit van Jezus en God wordt vanuit dit Hebreeuwse perspectief helemaal niet gesteld. De relatie tussen God en Jezus, de vleeswording, is een relatie van representatie, van plaatsbekleding, en niet van (ontologische) identiteit.

Natuurlijk blijft er uiteindelijk een verschil van mening tussen Jodendom en Christendom over de status van Jezus van Nazareth. De scherpe kanten zijn er dan echter wel afgehaald. De Christologie is niet langer al bij een eerste blik een vorm van afgoderij; het is nu een verschil van mening over de aard van een vrije en soevereine daad van openbaring van de kant van de God van Israël. Een God dus die door Zijn incarnatie in Christus niet ophoudt de God van Israël te zijn.

We hoeven dan ook niet meer te spreken over de verwerping van de Messias door Israël, maar we spreken over een Jodendom dat het verhaal van de incarnatie niet hoort, omdat het haar overgeleverde Woord van God het haar niet meedeelt, en er geen joods geloof (meer) is dat er getuigenis van aflegt. Omdat het jodendom in haar geschiedenis tegenover een triomfantelijke Kerk is komen te staan, die door haar geweld en onbegrip het joodse volk wist te overtuigen van de onwaarheid van het evangelie. Zo is dan ook de aanname van de Messias Yeshua door Christenen een belijdenis van een verhaal dat de Kerk heeft gehoord, dat zij in het haar overgeleverde Woord van God heeft ontvangen, en dat zij in de vorm van het geloof van vele generaties ook als bijzonder getuigenis gehoord heeft.

Wat verandert er nu in het omvattende verhaal van de geschiedenis van God met de mensheid, zoals die uiteindelijk op de Bijbel is gefundeerd, wanneer we de consequenties trekken uit het wegvallen van de theologie van de vervanging?

Met andere woorden, wat verandert er in het canonieke verhaal dat als een raamwerk heeft gefungeerd voor het lezen van de bijbel als geheel, zodat een theologische en narratieve eenheid ontstond?

Dit omvattende christelijke verhaal begint vorm te krijgen in de tweede helft van de tweede eeuw, en werd in de tijd van het protestantisme opnieuw geformuleerd. De kern van dit verhaal is de drievoudige verhouding van God tot de wereld: Hij is de Schepper, de Verlosser en de Voltooier. De historische lijn van schepping, zondeval, verlossing in Christus en uiteindelijke verlossing bepaalt de manier waarop delen van het Oude Testament in het kader van een geschiedenis worden geplaatst. (Wat ook zichtbaar wordt aan het verschil tussen de volgorde van de boeken in de christelijke canon – historisch bepaald – en in de joodse canon – theologisch bepaald, de thora in het centrum en de overige boeken als lagen van interpretatie daaromheen.)

In dit omvattende verhaal wordt een theologie van de vervanging mogelijk. Israël is immers maar een episode in deze geschiedenis. De geschiedenis van Israël is nog slechts voorbereiding op de komst van Christus. De schepping is niet langer georiënteerd aan het voortbrengen van Israël als het volk van het verbond. De interpretatie die de middeleeuwse exegeet Rashi gaf aan het eerste woord van de Bijbel – be-resjiet, vanwege een dubbel (be) begin (resjiet) heeft God de wereld geschapen, namelijk ter wille van Israël en de thora – is in een dergelijke constructie van Gods openbaring onmogelijk. De thora is vervangen en Israël terzijde gesteld.

Wanneer God als schepper wordt gezien, zonder daarbij Zijn relatie met Israël te betrekken, krijgt het christelijk denken tot op zekere hoogte gnostieke trekken. De relatie van God tot de wereld wordt spiritueel, verticaal, platonisch. Verlossing wordt daarom (nadrukkelijk in het Protestantisme) gekoppeld aan geloof als een daad van erkenning, en niet langer aan geloof als een leven in gehoorzaam vertrouwen.

(wordt hopelijk vervolgd)

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom, Theologie. Bookmark de permalink.

4 reacties op Waarom ik geen Christen meer ben (1)

  1. Paul Verhoeven schreef:

    Mag ik uw e-mailadres om eventuele berichten of epistels door te sturen?

  2. Raymond schreef:

    Beste Robbert,
    Ik begrijp heel goed dat u zegt geen Christen meer te zijn. maar is dat niet geheel onbijbels? Ik wil ook niet zijn zoals de gemiddelde huidige Christenen, maar het woord Christenen is gewoon de zeer slechte vertaling van ‘volgers van HaMassiach’. Ik neem aan dat u dat wel wilt zijn. Maar ikzelf heb grote moeite waar u in plaats van de ene groep een andere groep invult. Mensen blijven mensen Christelijk, Joods of…
    Ja er is heel wat te danken aan Israël, en ja er kan bij hun heel wat wijsheid gevonden worden, dat is => ALS ze de Bijbel maar aanhouden, maar geld dat niet voor alles en iedereen? Als ik het goed begrijp zegt u; “al wat de rabbijnen zeggen dat wij moeten doen, verplicht ons, Matt. 23:2 ” om te zeggen dat we dan de Rabbijnen geheel moeten volgen? Is het niet zo dat we Hem moeten volgen ipv mensen? De Rabbijnen die in Mozes stoel zaten spraken Torah en idd dan moet een ieder de Halacha van Mozes navolgen, niet die van de Rabbijnen, en dat is precies wat Yeshua hierna aangeeft.
    3 Daarom, al wat zij u zeggen (wat Mozes zegt, Torah), dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken(werken van Rabbijnen); want zij (de Rabbijnen)zeggen het, en doen het niet. 4 Want zij binden lasten, die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouderen der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren. Toen zij in de ‘stoel van Mozes’ zaten spraken zij namelijk niet alleen Torah, zij gaven zichzelf in die stoel ‘goddelijke’ autoriteit om takanot en ma’asim (orale tora) uit te spreken, oftewel menselijke regels die de Torah veranderen. In de Hebreeuwse Mattheus staat niet Yomru (wat zij zeggen) maar Yomar (wat hij ‘Mozes’ zegt). In de Hebreeuwse tekst staat geen wav aan het eind. Of dat bewust is gedaan of per ongeluk, geen idee. Maar die ene wav bepaalt of je moet luisteren naar JHWH en volgens Zijn Woord NIETS mag veranderen aan Zijn Woord of luisteren naar mensen, waarbij in dit geval zoveel is veranderd dat het Woord van God niet meer zichtbaar is. Yeshua haalde deze menselijke invullingen keer op keer aan en maakte dat tot niets, wat de toenmalige Rabbijnen tot grote ergernis bracht.

    Yeshua waarschuwt de mensen om terug te keren naar Torah, niet om te luisteren naar de Farizeeën of Sadduceeën. oa in Matt.16: 11 Hoe verstaat gij niet, dat Ik u van geen brood gesproken heb, als Ik zeide, dat gij u wachten zoudt van den zuurdesem der Farizeën en Sadduceën. 12 Toen verstonden zij, dat Hij niet gezegd had, dat zij zich wachten zouden van den zuurdesem des broods, maar van de leer der Farizeën en Sadduceën.

    Raymond

    • Robbert Veen schreef:

      Terugkeren naar de Torah kan niet anders dan betekenen dan rekening houden met de mondelinge Torah, omdat veel geboden en verboden in de Torah onbegrijpelijk zijn of in ieder geval aanleiding geven tot een hele reeks van sterk verschillende interpretaties. Zonder de mondelinge Torah dus geen schriftelijke Torah. Dat wordt ook bevestigd door een woord van Jesjoea zelf, wanneer Hij in Mat. 5 spreekt over titel en jota die niet zullen vergaan – tittels en jota’s werden gebruikt om de interpretatie van de tekst mee te bepalen! Dat verwijst dus al naar de torah sje-be’al peh – de mondelinge Torah.

      We zijn idd niet gebonden aan de Rabbijnse autoriteit als die in strijd is met het gezag van Jesjoea. Maar wanneer gebeurt dat dan? In 90% van de gevallen vult de Rabbijnse interpretatie de achtergrond in van de woorden van Jesjoea of maakt ze zelfs duidelijker, of vult ze aan.

      Jesjoea volgen kan volgens mij niet los gezien worden van het volgen van de Torah die Hij niet kwam opheffen, maar voltooien. En dat sluit de stemmen van het OT al evenmin uit als de stemmen van Zijn joodse broeders die tijdens en na Zijn komst in de wereld de Torah hebben geinterpreteerd. Dat loslaten betekent in de praktijk dat we heidense interpretaties volgen van mensen die geen affiniteit hebben en niet vertrouwd zijn met de joodse context van elk woord dat we in het NT vinden.

      De rabbijnen veranderden niets aan de tekst van de Torah, maar zijn juist zeer intensief betrokken bij het bewaren van de tekst, zoals ook Paulus erkende in Romeinen 9.

      De Hebreeuwse Mattheus is niet de oorspronkelijke! Dat is een fictie. De hebreeuwse teksten die wij hebben van Mattheus zijn vertalingen uit het Grieks. Ik weet wel dat sommigen – waaronder ook een karaïtische leraar – menen dat we wel een oorspronkelijke Hebreeuwse Mattheus hebben maar dat is verre van bewezen, integendeel. (Het is ook niet logisch dat hier zou staan hoort naar hem, d.i. Mozes, want Mozes spreekt niet – al wat hij zij u zeggen is de meest logische lezing van de tekst.)

      Verder: de rabbijnse tradities van na de verwoesting van de Tempel zijn nog iets anders dan de leer van de Farizeeën waar Jesjoea tegen waarschuwt. Net als in de Talmoed, heeft Jesjoea een sterke afkeer van verschillende vormen van Farizeïsme, zoals blijkt uit de lijst van Mat. 23 over hypocrisie etc.

      Takanot zijn Rabbijnse bepalingen die de Torah niet veranderen maar een “omheining” rondom de mizvot vormen. En maásiem zijn illustraties van wettelijke bepalingen – uitleg dus.

      Tenslotte, je schrijft: het woord Christenen is gewoon de zeer slechte vertaling van ‘volgers van HaMassiach’.”” Neen! Christianos was een scheldwoord dat de Romeinen gingen gebruiken voor de volgelingen van Jezus, want het betekent : “huisgenoten van een slaaf.” Die volgelingen noemden zich zelf “broeders”, of leerlingen. Beide woorden zijn ook terug te vinden in de joodse bronnen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *