Deze week kwam ik deze regel tegen uit een gedicht van T.S. Eliot, en het raakte me diep. Ik blijf nadenken over de grote vraag: hoe ben ik, opgegroeid als christen, werkzaam geweest als christelijke predikant met een theologie in de lijn van Karel Barth, overgegaan naar een bevestiging van de kernpunten van het jodendom? Hoe kwam het dat ik afstand nam van veel katholieke en protestantse dogma’s, met name het dogma van de godheid van Jezus?
Wat mij voor ogen staat, is het gemeenschappelijke van Jodendom en Christendom. Het Christendom zoals het oorspronkelijk bedoeld was, in zijn Messiaans-Joodse vorm en in een Joodse context. Het jodendom zoals het zich ontwikkeld heeft tot een godsdienst die de waarheid van Gods openbaring op de Sinaï aanbiedt aan alle volkeren. Die haar missie, een licht van de Torah voor alle volkeren te zijn, weer durft te vervullen. (Ondanks en voorbij de diepe wonden van de Holocaust en de huidige opleving van een virulent antisemitisme.) Wat je ziet gebeuren in de Chabad beweging, dat is wat ik bedoel. Ik geloof dat we uiteindelijk zullen meemaken dat God Jodendom en Christendom op één lijn brengt. Daarop mogen we anticiperen door bruggen te slaan waar dat maar mogelijk is.
Het is belangrijk dat we enerzijds de scherpe grenzen opgeven, maar anderzijds dat we wel onszelf blijven, en dat de christelijke kerk haar Joodse moeder volledig erkent maar ook haar eigen weg weet te vinden. De kerk moet belangrijke delen van de Joodse godsdienst ter harte nemen en accepteren, en durven afstand te doen van Griekse filosofische dogma’s. Wat overblijft is een Christendom dat meer te bieden heeft dan de theologie van de Noachiden, die slechts de zeven geboden voor de zonen van Noach benadrukken.
Het is belangrijk om het christendom van binnenuit te hervormen, een re-judaïserings-operatie uit te voeren, en terug te keren naar de ware Joodse wortels. Dit is niet nieuw; sinds de jaren zeventig proberen mensen zoals Zuidema z.l. dit al. Wat je overhoudt, zou je liberaal Christendom kunnen noemen omdat het zich distantieert van de dogmatische lagen in het Christelijk geloof. Anderzijds kan je het messiaans jodendom noemen, maar dan zonder een evangelisch christendom in een rabbijns-joods jasje te verpakken.
Wat moet verdwijnen uit het evangelische en orthodox-gereformeerde christendom zijn de dogmatische elementen zoals de godheid van Jezus en rechtvaardiging door geloof alleen. Er moet weer nadruk komen op praktische kanten van vroomheid—praxis pietatis zoals Sjouke Voolstra z.l. dat benadrukte —maar geënt op het jodendom zonder rabbijns te worden. Rabbijns jodendom is bedoeld voor joden; wij mogen ervan leren zonder het ons te mogen toe eigenen.
Het christendom heeft een eerbiedwaardige traditie die gezuiverd moet worden van anti-judaïsme. Vergelijk je het met andere godsdiensten, dan zie je hoe nadrukkelijk joods het karakter van het Christendom is en hoe vanzelfsprekend re-judaïsering eigenlijk is. Veel mensen hebben hun geloof niet werkelijk gevormd naar dogma’s; vaak is dit lippendienst. Daarin ligt een mogelijkheid van een nieuwe Reformatie die de eenzijdigheid van het Protestantisme opheft.
Ik voel me thuis in een Doopsgezinde traditie die liberaal is en steeds opnieuw wil leren van de Bijbel én het jodendom. Maar ik voel me ook thuis in de Hervormde traditie die op een andere manier probeert vorm te geven aan het evangelie. Ik ben thuis, wanneer ik Talmoed studeer of het Joodse ochtendgebed – het sjacharit – bid. (Méébid met Israël.) De belangstelling voor het Jodendom was vroeger bij mensen zoals Auke de Jong in het Doperdom ook aanwezig. (Zijn dissertatie ging over Emmanuel Levinas.) Misschien wordt het tijd uit deze oorspronkelijke verbondenheid met het (Rabbijnse) Jodendom niet alleen de theologische maar ook de praktische consequenties te trekken?
Mijn slotsom is dat alles wat ik ooit voor waar heb gehouden nog steeds waar is voor mij, maar in een andere betekenis.