Rabbijnse literatuur van de 2e eeuw voor Christus tot de 6e eeuw na Christus

Dit wat Bing – een toevoeging aan Skype – als antwoord gaf op mijn vraag: “Schrijf een kort essay over Rabbijnse literatuur.”

Rabbijnse literatuur is de term die gebruikt wordt om de geschriften van de rabbijnen te beschrijven, de Joodse wijzen die de Tora en de mondelinge traditie interpreteerden en toepasten in verschillende historische en culturele contexten. Rabbijnse literatuur beslaat een lange periode, van de Tweede Tempel tot de Middeleeuwen, en omvat een breed scala aan genres, zoals juridische, exegetische, homiletische, ethische en mystieke teksten. In dit essay zullen we ons richten op de rabbijnse literatuur die ontstond van de 2e eeuw voor Christus tot de 6e eeuw na Christus, die ook bekend staat als Sifrut Chazal (de literatuur van onze wijzen).

Misjnaïsche literatuur
De vroegste laag van de rabbijnse literatuur is de Misjnaïsche literatuur, die bestaat uit de Misjna, de Tosefta en de Midrasj Halakha. Deze teksten zijn samengesteld uit mondeling materiaal dat dateert van voor het jaar 200 na Christus, en ze weerspiegelen de leerstellingen en gebruiken van de Tannaim, de rabbijnen uit de Misjnaïsche periode.

De Misjna is de kerntekst van het rabbijnse jodendom en bevat een systematische en gezaghebbende codificatie van de joodse wet (halakha) over verschillende onderwerpen, zoals landbouw, feesten, burgerlijk recht, rituele reinheid, offers en ethiek.

De Tosefta is een aanvulling op de Misjna en bevat aanvullende wetten en tradities die niet in de Misjna waren opgenomen.

De Midrash Halakha is een genre van rabbijnse exegese die wetten uit de bijbelse tekst verklaart en afleidt met behulp van verschillende interpretatiemethoden (hermeneutiek). Enkele voorbeelden van Midrash Halakha zijn Mekhilta, Sifra en Sifre.

Talmoedische literatuur
De volgende laag van rabbijnse literatuur is de Talmoedische literatuur, die bestaat uit de Gemara en de twee Talmoeds.

De Gemara is een commentaar op de Misjna en bevat discussies en debatten tussen de Amoraim, de rabbijnen uit de Talmoedische periode (200-500 na Christus). De Gemara verduidelijkt, breidt uit, wijzigt of betwist de regels van de Misjna en introduceert nieuwe onderwerpen en bronnen. De Gemara bevat ook aggadisch materiaal, wat niet-juridisch materiaal is dat gaat over theologische, ethische, historische of literaire zaken.

Het aggadische materiaal gebruikt vaak verhalen, anekdotes, parabels of allegorieën om bepaalde punten of waarden te illustreren.

De twee Talmoeden zijn compilaties van de Misjna en de Gemara uit twee verschillende centra van Joods leren: Palestina en Babylonië. De Jeruzalemse Talmoed werd voltooid rond 450 na Christus, terwijl de Babylonische Talmoed werd voltooid rond 600 na Christus. De Babylonische Talmoed is uitgebreider en gezaghebbender dan de Jeruzalemse Talmoed en werd de basis voor de latere rabbijnse wet en traditie.

Piyyutim (noot 1)
Een ander genre rabbijnse literatuur dat in deze periode ontstond zijn piyyutim, liturgische gedichten die door paytanim (dichters) werden gecomponeerd en bij speciale gelegenheden aan de synagogedienst werden toegevoegd.

Piyyutim drukken verschillende thema’s en gevoelens uit die gerelateerd zijn aan het Joodse geloof en leven, zoals lofprijzing, smeekbede, dankzegging, berouw, weeklagen, messianisme of mystiek.

Piyyutim gebruiken vaak bijbelse taal en beeldspraak, maar ook complexe retorische middelen en woordspelingen. Enkele van de beroemdste paytanim waren Yose ben Yoseh (3e eeuw), Yannai (5e-6e eeuw), Eleazar ben Kalir (6e-7e eeuw), en Saadia Gaon (10e eeuw).

Conclusie
Rabbijnse literatuur van de 2e eeuw voor Christus tot de 6e eeuw na Christus is een rijk en gevarieerd corpus van teksten dat de creativiteit en diversiteit van het rabbijnse jodendom in verschillende historische en culturele contexten weerspiegelt. Rabbijnse literatuur bewaart en verspreidt de mondelinge traditie die de geschreven Torah aanvult en interpreteert. Rabbijnse literatuur vormt en beïnvloedt ook de Joodse wet, theologie, ethiek, cultuur en identiteit door de geschiedenis heen. Rabbijnse literatuur is een levende traditie die Joden vandaag de dag blijft inspireren en uitdagen.


Noot 1

We kennen verschillende paytanim bij naam – onder hen Yannai, Yoseben Yose, Eleazar Kallir (of Killir), Saadiah – maar weinigen als persoon. Ze waren productief; Yannai componeerde zo’n tweeduizend piyyutim. Vele worden vandaag de dag nog steeds gebruikt, waaronder delen van de Kedoesja (oorspronkelijk een uitwerking van elke paragraaf van de Amidah), Nisjmat, Yismaḥ moshe, Tikanta shabbat, en, in de liturgie van de Hoge Heilige Dag, U-netaneh tokef en Seder Avodah; ze zijn zelfs een bepalend kenmerk van het Joodse gebed.

Aanvankelijk waren het thema en de vorm eenvoudig – meestal onrijmde regels van vier paar woorden, met mantra-achtige herhalingen die subtiele variaties accentueerden, vaak het hele alfabet omvattend. Geleidelijk aan werden de dichters verleid tot extravagante vluchten van verbale fantasie, waarbij ze nieuwe woorden opbouwden uit oude op manieren die zelfs inboorlingen waarschijnlijk niet zouden hebben geprobeerd. De piyyutim uit de zesde en zevende eeuw bestonden bijna volledig uit erudiete toespelingen op midrasjische literatuur en bijbelse zinnen, vol met obscure of verzonnen woorden en constructies, en rijmen en acrostieken – en de congregaties waren er duidelijk dol op. Het artistieke effect, zo heeft Yosef Yahalom opgemerkt, was bij uitstek gericht op details en deed denken aan de tweedimensionale “juwelenstijl” van de hedendaagse Byzantijnse beeldtaal en de “gestructureerde herhaling” die zo gewaardeerd werd door de middeleeuwse retoriek.

Uit: The Story of Hebrew, Lewis Glinert,  2017, by Princeton University Press, p.  55.

 

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *