Het sjema – de geloofsbelijdenis van Israël
Het derde deel van het ochtendgebed wordt naar het eerste woord van het te reciteren vers uit de thora het sjema genoemd. Kern ervan is “hoor (sjema) Israël, de Heere onze God is de ene God.” Het reciteren van dit vers wordt door de Bijbel zelf opgedragen en is in feite een openlijk belijden van de soevereiniteit en de eenheid van God. Aan het reciteren gaan twee zegeningen vooraf en erna volgt nog een andere zegening.
Maar op welke manier kunnen wij leren van de joodse gebedspraktijk? Wat we steeds doen is zoeken naar “functionele overeenkomsten.” Ik wil steeds bezien of er iets is in onze kerkelijke praktijk wat uitdrukking geeft aan dezelfde fundamentele gedachte die in het Jodendom werkzaam is. Nu kennen wij de belijdenis als een liturgisch onderdeel van de avonddienst. Die wordt vaak gevolgd door een gezongen Psalm. Daar ligt dus een liturgische gelijkenis. Maar daar houdt die gelijkenis ook meteen op.
Wanneer we bezig zijn met het Sjema betekent dat dus dat we worden geconfronteerd met een groot verschil tussen Israël en de gemeente van Christus. In de eerste plaats is het goed om dat uit te werken. Wat is dan precies dat verschil? Dat komt in deze bijdrage aan de orde. In de tweede plaats is het goed om te bezien of er elementen zijn in de joodse uitvoering van het sjema die ons op het spoor kunnen brengen van mogelijkheden in onze eigen liturgie. Daarover spreken we een volgende keer.
De opbouw van het sjema
Twee zegeningen gaan vooraf aan het Sjema, één zegening volgt erna. Met het woord “zegeningen” bedoelen we de zegenspreuken. De eerste laat Gods soevereiniteit zien over de natuur, en de tweede spreekt over de opdracht aan Israël om de Thora op zich te nemen.
Na de belijdenisformule, het sjema in engere zin, worden de drie paragrafen van het Sjema als geheel gereciteerd, voorafgegaan door Deuteronomium 6:4. Daarna wordt gelezen Deut. 11:13-21, en een derde gedeelte uit Numeri 15:37-41 sluit het sjema af.
1. Belijdenisformule: hoor, Israël: de Eeuwige is onze God, de Eeuwige, is de Enige. (Sjema Jisraël, Hasjem Eloqeenoe, Hasjem Echad!)
Met deze woorden wordt de absolute soevereine macht en het gezag van God erkend en uitgesproken.
2. “En gij zult de Heere, uw God, liefhebben met geheel uw hart et cetera” is een belangrijke tekst omdat ook de Heer Jezus deze tekst citeert als het hart van de Thora. Dit is het eerste gebod dat je met alles wat in je is moet gehoorzamen.
3. “En het zal gebeuren, wanneer je voortdurend luistert naar Mijn geboden die Ik u heden gebied, et cetera.” In dit gedeelte wordt de beloning genoemd voor het liefhebben van God, en de straf genoemd voor de afgoderij. Tenslotte wordt een opdracht gegeven om de Thora op het hart te binden, aan je kinderen door te geven en voortdurend te bespreken.
4. Het laatste gedeelte “Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tegen hen dat zij voor zichzelf tzietziet moeten bevestigen aan de vier hoeken van hun kledingstukken et cetera.” Dit gebod voor het dragen van gebedskoorden op de hoeken van de kleding (tzietziet) krijgt als strekking de herinnering aan alle geboden mee.
Dan volgt nog een derde zegenspreuk die het koningschap van God uitspreekt en ook dankbaarheid betoond aan God als de Bevrijder.
Wat is de relatie tot ons gebed?
Oppervlakkig bezien kunnen we instemmen met de bevestiging van Gods soevereiniteit over de natuur. Zo kunnen we ook instemmen met de derde zegenspreuk waarin het koningschap van God wordt uitgesproken. Maar het lijkt daarmee wel op te houden. Dat we te maken hebben met een bijzondere liturgie van en voor Israël is al in de woorden van de inleiding te horen. Ook de opdrachten uit de Thora zijn aan Israël gericht, inclusief de opdrachten voor de tzietziet en de tefillien (de gebedskwastjes en de torahdoosjes op voorhoofd en rechterarm).
(Wordt vervolgd)