Hij zal Jacob vergelden naar zijn wegen […]
Hij pakte zijn broer bij de hielen […]
Hij streed met de engel en overwon [..]
In Bethel vond hij hem.
Het derde tot en met het zevende vers van hoofdstuk 12 is een poging het karakter van Israël – of van het ideale Israël – te herleiden op de geschiedenis van Jacob. Daarop is een bekend rabbijns beginsel gebaseerd dat zegt: “de daden en de gebeurtenissen in het leven van de vaderen zijn een voorteken van die van de kinderen.”
Verwezen wordt naar de geboorte, de strijd met de engel en de ontmoeting met de engelen in Bethel. In wezen zijn dit drie positieve gebeurtenissen. Door sommigen wordt gezegd dat het beetpakken van de hiel van Jacobs broer Ezau getuigt van een slecht en ambitieus karakter. Maar ik denk dat het in deze context iets anders wil zeggen. Het beetpakken van de hielen kan gezien worden als een uiting van de ambitie van Jacob, van een merkwaardig besef van zijn uiteindelijke roeping het recht van de eerstgeborene te mogen dragen, en de zege van de eerstgeborene te mogen ontvangen. In mijn fantasie is het denkbaar dat Jacobs sterkere tweelingbroer zichzelf met geweld tot de eerstgeborene wilde maken. Binnen de logica van het verhaal is dat niet ondenkbaar hoewel we hier hebben over gedrag van embryo’s!
Wanneer we het beetpakken van de hielen als iets positiefs zien, dan geldt dat uiteraard ook voor de twee daaropvolgende grote gebeurtenissen in het leven van Jacob. De tweede gebeurtenis is misschien wel van beslissende aard. De strijd met God en de engel (In Genesis 32) is immers het moment van de grote naamsverandering van Jacob. Jacob gaat Israël heten, dat wil zeggen hij die Hielenpakker genoemd wordt, gaat nu heten: hij die met God geworsteld heeft. In die worsteling begrijpt Jacob dat het zich onderwerpen aan God – of de engel – en het zoeken van een zegen van de kant van zijn vijand precies de houding is die tot overwinning leidt. Wanneer overwin je God? Alleen maar wanneer je jezelf aan Hem onderwerpt. Wanneer overwin je een vijand? Als je die ertoe brengt jou te zegenen.
Dat is niet vanzelfsprekend in de strijd met God, en al evenmin in de strijd met mensen. Het is evenzeer mogelijk om met de vrouw van Job uit te roepen: “zegen – d.i. een eufemisme voor vloek – “”zegen God en sterf. (Job 2:9) Daartegenover heeft Job (13:15) gesteld: “zie, al zou Hij mij doden, zou ik niet hopen? Toch zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.” Hoe sterk ook de twijfel kan zijn: “dacht ik aan God, dan kermde ik […] zou de Heere dan in alle eeuwigheid verstoten en voortaan niet meer goed gezind zijn?” (Ps. 77:4, 6) – toch kan er gezegd worden, “welzalig de mens die op U vertrouwt” (Psalm 84:13)
Door de eeuwen heen hebben gelovigen met God gestreden bij grote morele vragen. De stem van Gods Torah bleef maar fluisteren tegen het geschreeuw van onze verlangens in, een stem van het door de Torah gevormde geweten die maar niet stil wilde zijn. Een van de manieren om daaraan te ontsnappen is onszelf wijs te maken dat het niet belangrijk is wat we doen. Laten we maar eten en drinken en vrolijk zijn. Maar we kunnen aan de strijd tussen plicht en verlangen, gebod en neiging niet ontkomen. “Waar kan ik Uw Geest ontgaan, waar Uw aangezicht ontvluchten? Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar” (Psalm 139:7, 8)
De houding van Jacob in het gevecht met de engel suggereert dat een overwinning van Israël moet berusten op een andere houding tegenover de volkeren – de tweelingbroer van Jacob als de oervorm van de vijand die toch tegelijkertijd broeder is en blijft. De engel met wie Jacob vecht is op een of andere wijze zowel een representant van God als van Jacobs broer. Zoals een mens alleen God overwint door zich aan Hem te onderwerpen, zo is een mens ook afhankelijk van de genade en de zege van de vijand. “Ik zal u niet laten gaan tenzij u mij zegent…” Dat is de houding van Jacob aan het einde van een nacht vol met strijd.
Met die verwijzing naar de strijd van Jacob met de engel wil de profeet dus duidelijk maken dat de diplomatie, de beleidsnotities, het leugenachtige bedrijf van de internationale politiek geen weg is naar vrede en zegen. Een natie die op God vertrouwt en op Zijn beloften kan rekenen, moet het politieke gekonkel achter zich laten. Helaas, was Israël/Efraïm daar niet toe in staat.