(1) – 28/01/2023
Sommige van de OT-passages die in het NT worden “vervuld” lijken in hun oorspronkelijke context helemaal niet op voorspellingen.
Andere die wel op voorspellingen lijken, blijken vaak te zijn vervuld door gebeurtenissen die plaatsvonden of door mensen die veel eerder dan Jezus leefden. Bovendien worden theologische bevestigingen in het OT soms herhaald met een nieuwe en aparte verwijzing. Kortom, de betekenissen die de NT-schrijvers uit de Schriften afleiden lijken vaak niet te stroken met wat hun OT-tegenhangers bedoelden.
Als we deze spanningen tegenkomen, bespeuren we eigenlijk de interpretatieve afstand die bestaat tussen de schrijvers van het NT en ons. Dit besef is soms zo schokkend dat we achterblijven met een hele reeks nieuwe vragen over de literaire gevoeligheid van de NT-auteurs en de aard van hun benadering van het OT. Kwesties van legitimiteit en autoriteit beginnen op te doemen in onze gedachten. “Wat moeten we hiermee?”
(2) 29/01/2023
Als we het gebruik van het OT door de NT-auteurs nauwkeurig onderzoeken, in plaats van de verwondering te delen die Jezus’ metgezellen op de weg naar Emmaüs vervulde, is het soms moeilijk de indruk te vermijden dat de NT-toepassing van OT-teksten willekeurig en geforceerd is. Zo schrijft S.V. McCasland in reactie op de methode van Matteüs:
“Mattheüs’ gebruik van Jesaja 7:14 om het mysterie van de geboorte van Christus uit te leggen … laat zien … hoe een verkeerd geïnterpreteerde passage net zo invloedrijk kan zijn als een correct begrepen tekst. De interpretatie van Hosea 11:1 laat niet alleen zien hoe vroege christenen een betekenis vonden die volledig vreemd is aan het origineel; het kan ook aantonen hoe incidenten in het verhaal van Jezus zijn afgeleid uit het Oude Testament.”
(3) 30/01/2023
De vragen die gesteld moeten worden:
1. Is de sensus plenior – de tekst van het OT heeft naast de letterlijke ook nog een profetische betekenis – een geschikte manier om het NT-ische gebruik van het OT te verklaren?
2. Hoe wordt typologie het best begrepen?
3. Houden de NT-ische schrijvers rekening met de context van de passages die zij aanhalen? (Niet bij Jes. 7:14, zoals Mattheus dat leest!)
4 . Verklaart het gebruik van Joodse exegetische methoden door de NT-schrijvers het NT-ische gebruik van het OT?
5. Zijn wij in staat om de exegetische en hermeneutische benadering van het OT die we vinden in de geschriften van het NT toe te passen in onze tijd?
Ik heb gelezen dat Jes 7: 14 goed in context te plaatsen valt.
Jesaja verwijt hem zijn gebrek aan vertrouwen (Js 7:13). Hij spreekt niet de afvallige Achaz persoonlijk aan, maar hij spreekt tot het “huis van David”. Daarmee spreekt hij de koninklijke lijn van voorrechten en eer met alle verdere geslachten aan. Het geeft enerzijds aan hoezeer de koninklijke lijn met een koning als Achaz is afgeweken van wat de HEERE ervoor heeft bedoeld en ervan mag verwachten. Anderzijds toont het vervolg aan dat die lijn niet met de goddeloze, ongelovige Achaz zal eindigen, maar door een genadig ingrijpen van de HEERE zal blijven bestaan.
Door zijn weigering de HEERE op Zijn woord te vertrouwen vermoeit Achaz ten zeerste mensen als Jesaja, en anderen met hem, die treuren over de opstandige houding van de koning. Vermoeit hij nu ook nog de lankmoedige God door een houding van zoveel ongeloof, alsof het voor God onmogelijk zou zijn om in Zijn genade uitkomst te geven?
Als Achaz dan in ongeloof weigert om een teken te vragen, zal de Heere (Adonai) Zelf in Zijn genade een teken geven (Js 7:14). Dit teken zal niemand anders dan Hij als de soevereine Heer Zelf uitkiezen. Het is een teken dat ver uitgaat boven het ongeloof dat in de dagen van Achaz heerst. Het wordt een blijvend teken. Met dit teken, dat is Christus, zullen de profetieën en beloften die aan ‘het huis van David’ zijn gedaan, in de toekomst hun vervulling vinden. Achaz en mensen van zijn soort zullen de zegeningen en heerlijkheden bij de vervulling ervan niet meemaken en er ook nooit deel aan hebben.
Het woord “zie” waarmee het teken wordt ingeleid, is in Jesaja meestal de inleiding tot iets wat verbonden is met toekomstige omstandigheden. Het is een oproep om in de verte, in de toekomst, te kijken. Wat daar te zien zal zijn, wordt vervolgens voorgesteld. Waar hier het oog van het geloof op wordt gericht, is op de maagd die zwanger zal worden.
Bron: King-Cmts- NL.
(4) 31/01/2023
Hoewel ik gebruik maak van Browns definitie van sensus plenior, erken ik dus dat veel van wat hij onder deze noemer rangschikt ook in de behandeling van typologie door andere geleerden is opgenomen.
Brown definieert de sensus plenior als volgt:
De sensus plenior is die extra, diepere betekenis, bedoeld door God maar niet duidelijk bedoeld door de menselijke auteur, die wordt gezien in de woorden van een bijbelse tekst (of groep teksten, of zelfs een heel boek) wanneer ze worden bestudeerd in het licht van verdere openbaring of ontwikkeling in het begrip van de openbaring.
Wie bepaalt die ‘diepere betekenis’ buiten de schrijvers van de Bijbel die door de heilige Geest geïnspireerd zijn?
Blijft de autoriteit bij het Woord of verplaatst het zich naar diegene die het interpreteert? En wie vd velen heeft dan gelijk? Ik vind dit een gevaarlijke en onbijbelse manier. Het word meer, inlegkunde (Eisegese) dan uitlegkunde! (Exegese)
Ds. Robbert Veen Paulus doet niet aan eisegese. Paulus was een apostel en werd geïnspireerd door de heilige Geest. Net als alle andere schrijvers van de bijbelboeken.
Alleen wij, de lezers of de ‘bijbel uitleggers’ kunnen eisegese toepassen op het Woord van God en daar moeten we dus heel scherp in zijn.
Gnostici deden het (allegorie/vergeestelijken) en dat begon al voor Christus met delen uit de Torah, de school van Alexandrië deed het wat doortrok naar de RK kerk in de middeleeuwen. De autoriteit verdwijnt van het Woord naar de uitleggers. Ik moet er zelf ook scherp op zijn en word nog regelmatig gecorrigeerd in bepaalde opvattingen die door de jaren heen er in zijn geslopen. De mens heeft snel de neiging om een eigen invulling te geven wat ons ‘past’.
Inlegkunde is meest van de tijd een geestelijke eigen (mystieke) invulling geven aan een tekst ipv de letterlijke historische grammaticale contextuele interpretatie aanhouden.
Ik zeg niet dat bepaalde teksten niet geestelijk of zinnebeeldig kunnen zijn, maar dan geeft de tekst dit zelf aan.
Paulus doet niet aan ‘eisegese’ zegt Arjo Vogel. En ik begrijp waarom. (Zijn bijdrage aan het gesprek is zo waardevol, omdat hij de klassieke opvatting van SP eigenlijk tot in het extreme doortrekt.) Ik zie het in dit verband eerder zo: Het idee van de “sensus plenior” is bedoeld om deze twee feiten te laten harmoniëren: (1) Paulus’ weergave van het OT is niet in overeenstemming met de letterlijke betekenis en (2) Paulus is een geïnspireerde apostel – en kan dus nooit ongelijk hebben. Maar op grond van (2) kun je niet zeggen dat (1) eigenlijk niet correct is, en dat de apostel simpelweg de letterlijke betekenis van het OT onthult. Zie je het punt? Daarom zouden we vanuit een strikt inspiratie-standpunt moeten zeggen dat Paulus’ uiteindelijke bedoeling geïnspireerd is, ook al klopt zijn bewijsplaats strikt genomen niet – en dat geldt dan ook voor de manier waarop andere NT-ische schrijvers het OT hanteren.
De profeten profeteerden over de Messias, maar ze wisten niet het tijdstip waarop Hij komen zou 1 Pet. 1. Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied; Onderzoekende, op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en te voren getuigde, het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende. daar was ook een gegronde reden voor: 1kor 2:7,8.
Elliot: They were aware that they were speaking of a Messiah; but who the man should be who would hold that office, or at what period of their history he would arise, this was what they longed to know. They foresaw a Christ, but they could not foresee Jesus; they could give to their Christ no definite position in future history. Petrus zegt dat profeten de geest van Christus hadden waarmee maar weer gezegd is dat JHWH en Christus identiek zijn. (Fil.2) In Zijn opstanding werd Jezus de Messias, de Christus. Op dat moment werd Hij de Zoon van God. Jammer van het wijdverbreide misverstand dat Jezus als Zoon van God geboren is in Bethlehem.
(5) 01/02/2023
Brown beweert dat de sensus plenior altijd moet worden begrepen als gebonden aan de “letterlijke betekenis” van de tekst, die functioneert als een “homogene” ontwikkeling van die betekenis. Hij onderscheidt de twee op deze manier:
(1) … de letterlijke betekenis beantwoordt de vraag wat deze tekst betekende volgens de bedoeling van de auteur, zoals die auteur geïnspireerd was om hem samen te stellen in zijn specifieke fase in de geschiedenis van Gods heilsplan.
(2) De SP [sensus plenior] beantwoordt de vraag wat de tekst betekent in de hele context van Gods plan, een betekenis die God, die het hele plan vanaf het begin kende, bedoelde vanaf het moment dat Hij de inspiratie gaf voor de samenstelling van de tekst.
Omdat God de bijbelschrijvers inspireerde, kunnen de betekenissen en verwijzingen die Hij in de bijbelse tekst bedoelde vaak de beperkte visie en het beperkte begrip van de menselijke auteurs te boven gaan, ook al behoudt deze goddelijke bedoeling een “homogene” band met wat de menselijke auteurs bedoelden. Gezien hun latere plaats in de heilsgeschiedenis zijn de geïnspireerde NT-auteurs dus in staat om deze goddelijke betekenis te onderscheiden, vooral wat betreft Jezus en hun eigen tijd.
(6) 02/02/2023
Typologie is gebaseerd op drie vooronderstellingen die de auteurs van de bijbelse tekst leiden:
(1) God is soeverein over de geschiedenis en leidt haar op manieren die Zijn onveranderlijke karakter onthullen;
(2) historische patronen die betrekking hebben op belangrijke gebeurtenissen, instellingen en mensen zijn een theologische voorbode van latere herhalingen van soortgelijke dingen; en
(3) de uiteindelijke historische vervullingen zullen hun eerdere tegenhangers overschaduwen, omdat Gods expliciete uitingen van zijn uiteindelijke doelstellingen overtreffen wat reeds is gebeurd.
Dit “overtreffen” kan een vervulling zijn die heerlijker is dan elke eerdere vervulling, of het kan een eerder negatieve gebeurtenis vervangen door een positieve.
Dienovereenkomstig worden gebeurtenissen die Gods voornemen aantonen om zijn verbondsvolk te verlossen, voorgehouden als wegwijzers naar zijn toekomstige, climactische interventie namens hen. Een eerste voorbeeld hiervan is de uittocht uit Egypte.
(7) 03/02/2023
Aangezien de NT-schrijvers ervan uitgaan dat Jezus de Messias van de Heer is, die ook de rol van zowel Israël als de mensheid in de geschiedenis opsomt, worden patronen in zijn leven en bediening die op de een of andere manier overeenkomen met gebeurtenissen, instellingen, groepen en personen in het OT gekarakteriseerd als “vervullingen” van de Schrift. Deze benadering van het OT is zo overheersend dat Goppelt stelt dat “typologie de methode voor de interpretatie van de Schrift is die in het NT overheerst en er kenmerkend voor is”.
[…]
Het typologische perspectief van Johannes stelt hem bijvoorbeeld in staat om te verklaren dat het niet breken van Jezus’ benen in Johannes 19:36 “een vervulling is” van de Schriften die betrekking hebben op de behandeling van het lichaam van het paaslam (Ex 12:46; Num 9:12). Evenzo kan Matteüs bevestigen dat de reizen van Jezus en zijn ouders naar en uit Egypte “een vervulling” zijn van Hosea 11:1 en de beschrijving daarvan van Israëls uittocht uit Egypte (Matt 2:15). In Romeinen 9:25-26 kan Paulus wijzen op de bekering van de heidenen tot geloof in Jezus als de vervulling van de beloften in Hosea 1:10 en 2:23 betreffende de terugkeer van het Noordelijke Koninkrijk naar een verbondsrelatie met God na de ballingschap in Assyrië. Een typologisch perspectief maakt het ook mogelijk dat Johannes de Doper zich in Johannes 1:23 identificeert als de voorloper die de vervulling aankondigt van Jesaja’s visioen van de terugkeer van het Zuidelijke Koninkrijk uit Babylon (Jes 40:3), meer dan vijf eeuwen na de oorspronkelijke vervulling ervan. De lijst gaat maar door.
(08) 04/02/2023
Sommige geleerden beweren dat de menselijke auteur de meer verre, antitypische vervulling van de dingen die hij beschrijft misschien vaag waarneemt. John Sailhamer heeft er echter veel meer vertrouwen in dat de OT-auteurs kennis hebben van verre verwijzingen, geïnformeerd door hun besef van een duidelijk omschreven messiaanse hoop in de Pentateuch.
[…]
Gewoonlijk beperken de geleerden de typologische verwijzing grotendeels tot de goddelijke auteur, “die deze gebeurtenissen zo heeft geordend dat zij een ‘profetische’ functie zouden hebben. Aangezien het moeilijk is om vast te stellen of deze profetische functie al dan niet in de gedachten van de menselijke auteur lag, voelen velen zich meer op hun gemak met een onderscheid tussen de menselijke en goddelijke bedoelingen. Maar zelfs met deze scheiding proberen verschillende schrijvers de zorgvuldigheid te verdedigen waarmee de NT-schrijvers de oorspronkelijke betekenis van de OT-schrijvers in hun typologische interpretaties bewaren.”
Sailhamer heeft gelijk. wat denk je van Daniël.
Dan 9:2 In het eerste jaar zijner regering, merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des HEEREN tot den profeet Jeremia geschied was, in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, zeventig jaren was. :22 En hij onderrichtte mij en sprak met mij, en zeide: Daniël! nu ben ik uitgegaan, om u den zin te doen verstaan. In het begin uwer smekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen, om u dat te kennen te geven; want gij zijt een zeer gewenst man; versta dan dit woord, en merk op dit gezicht.
the backbone of prophecy (samen met de profetie van de Heer Zelf mt. 24:15 vv.) krijgt gestalte in de verzen 24-27. ib. 10:14 Nu ben Ik gekomen, om u te doen verstaan, hetgeen uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, want het gezicht is nog voor vele dagen. “hun besef” is apert, gebaseerd op hun geloof in JHWH, hebr. 11. (hele hfdst.) ib. :13 Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. echter ib. :39 En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen. waarom niet? het antwoord volgt meteen in :40 Alzo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden. dat was een verborgenheid voor de o.t. gelovigen. (1.kor. 2:7 en de verklaring -waarom het verborgen was- volgt in :8)
lees ook 1petr.1 Van welke zaligheid ondervraagd en onderzocht hebben de profeten, die geprofeteerd hebben van de genade, aan u geschied;
Onderzoekende, op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en te voren getuigde, het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende.
(09) 06/02/2023
Het antwoord op deze “context”-vraag speelt een belangrijke rol bij het beantwoorden van onze centrale vraag. Aan de ene kant, als de NT-schrijvers zich de OT-tekst “atomistisch” toe-eigenen, met verwaarlozing van de oorspronkelijke context, hebben zij veel meer speelruimte om de betekenis van de tekst te manipuleren in plaats van wat de OT-auteur bedoelde. Aan de andere kant, als de NT-auteurs de OT-context respecteren, dan worden de NT-bedoelingen ten minste gedeeltelijk ingeperkt door de OT-schrijvers zelf. Als dit zo is, wordt de veronderstelde kloof tussen de betekenissen die de OT- en NT-schrijvers bedoelen, drastisch verkleind. Dit perspectief helpt ook bij de typologische benadering van de Schrift, door de NT-schrijvers een groter referentiekader te bieden waarin zij aspecten van de recente openbaring kunnen correleren met die van de eerdere openbaring.
Zullen we het niet wat simpeler houden?
Als de Heere Jezus zelf vanuit het oude testament twee discipelen leert hoe het oude testament te interpreteren dat lijkt me méér dan genoeg. Jezus God in het vlees, het Woord van God zelf!
‘En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan? En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was’.
Lukas 24:25-27 HSV
Vervolgens opent Jezus het verstand van de 11 apostelen zodat zij de Schriften begrepen!
‘En Hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen. Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen.’
Lukas 24:44-45 HSV
(10) 07/02/2023
De derde belangrijke exegetische methode, bekend als “pesher”, komt vooral voor in de literatuur van Qumran – de Dode Zeerollen. Het woord pesher betekent “oplossing” of “interpretatie”. Gezien de overtuiging van deze groep dat alleen zij het ware eschatologische volk van God zijn, dat wacht op de op handen zijnde inbraak van Gods koninkrijk, interpreteren zij de Schrift als zijnde vervuld in hun hedendaagse geschiedenis. Daartoe nemen zij aan dat de eschatologische betekenis die in de woorden van de profeet is onthuld, nu door hun Leraar der Gerechtigheid is uitgelegd. Hierbij volgen zij het tweetraps openbaringspatroon dat wordt geïllustreerd in Daniël, waarbij de droomopenbaring die aan de ene partij wordt gegeven, wordt uitgelegd door de uitleg die aan een andere partij wordt gegeven. Hun overtuiging dat de tekst van toepassing is op hun eigen situatie is zo sterk dat zij zelfs niet lijken toe te geven dat de tekst een belangrijke verwijzing naar een eerdere context had. Zij zien de tekst veeleer als uitsluitend op hen betrekking hebbend.
(11) 08/02/2023
“Walter Kaiser verwerpt het begrip sensus plenior. Alleen “dat wat in de tekst staat” mag als Schrift worden beschouwd. De enige betekenissen die toegankelijk zijn, zijn dus die welke “door de regels van taal en exegese ontdekt kunnen worden”. Betekenis is “onveranderlijk”. Het enige dat verandert is de “betekenis”, dat wil zeggen de toepassing van dezelfde betekenis op “nieuwe situaties, personen, instellingen” en dergelijke. Kaiser verwerpt de opvatting dat bepaalde passages in het NT de sensus plenior suggereren, waaronder 1 Petrus 1:10-12, 2 Petrus 1:19-21 en Johannes 11:49-52. Hij beweert dat er een “algemene volledigheid” is van het “goddelijke belofte-plan van God” dat in het hele OT te vinden is en waarvan de profeten op de hoogte moeten zijn geweest. Bovendien waren de profeten “goddelijk in staat” om zowel nabije als verre vervullingen te zien. De “grenzen” van de betekenis voor de NT-auteurs waren dus al afgebakend door de literaire en bijbels-theologische context van het OT. Omdat OT-teksten “goddelijk gezag” hebben, verandert het NT niet de betekenis die al in OT-teksten aanwezig is.”
(12) 09/02/2023
Darrell Bock is bereid de term sensus plenior in beperkte zin te gebruiken, door te erkennen dat God vooruit keek en de verschillende contexten en verwijzingen zag van wat Hij in gedachten had “zelfs als de profeet dat niet deed”. Bock stelt dat er een “centraal idee” is dat “stabiel” is in OT-teksten die worden hergebruikt in het NT. Dit “basisprincipe” of “onderwerp” is wat een OT-tekst verbindt met het gebruik ervan door een NT-auteur. Hoewel de oorspronkelijke betekenis niet verandert, zijn er nieuwe “contexten” waarin de betekenis wordt gebruikt, en dus nieuwe “referenten” waarop zij van toepassing is. Bovendien is er door het verstrijken van de tijd en de voortgang van de openbaring een perspectief gevormd in latere contexten dat een “nieuw begrip” van een eerdere tekst mogelijk maakt. De reden waarom Zoe vaak verbijsterd zijn over de manier waarop de NT-auteurs OT-teksten gebruiken, is dat NT-auteurs niet alleen op een “exegetisch niveau” lezen, maar ook op een “canoniek niveau” en dus rekening houden met de bredere “thema’s” waarmee een bepaalde OT-tekst samenhangt.
(13) 09/02/2023
Peter Enns bevestigt dat sensus plenior “een nuttige theologische constructie is” omdat het de kwestie van een OT-tekst zowel een menselijke als een goddelijke auteur heeft, met God als “de uiteindelijke auteur”. Dus “het oorspronkelijke doel van een OT-passage put de betekenis ervan niet uit”. Als gevolg daarvan is er soms (hoewel niet altijd) een “ontkoppeling” tussen wat een OT-profeet in zijn tijd bedoelde en het begrip dat een NT-auteur biedt wanneer hij een OT-passage gebruikt. Maar onze “focus” wordt verkeerd gericht als we ons verplicht voelen verklaringen te vinden voor de “hermeneutische spanning” die we ervaren wanneer we ontdekken dat NT-auteurs soms nieuwe betekenissen van OT-teksten in hun teksten hebben opgenomen. De NT-auteurs worden niet beperkt door “grammaticaal-historische principes”, omdat zij deelnemen aan een interpretatief klimaat dat verschilt van onze eigen tijd. De NT-schrijvers worden veeleer beperkt door de simpele overtuiging dat “Christus op de een of andere manier het einde {telos) is waar het OT-ische verhaal naar toe gaat.”