De zondeval door de “beschouwing van het lichaam” en de begeerte – Athanasius

Uit “Tegen de heidenen”, van Athanasius, THE NICENE AND POST-NICENE FATHERS, SECOND SERIES, VOLUME 4, p. 267

3. Het verval van de mens uit deze toestand, als gevolg van zijn absorptie in materiële zaken.

Zo heeft de Schepper, zoals gezegd, het mensengeslacht geschapen en het zo bedoeld om te blijven. Maar de mensen, die de betere dingen verwaarlozen en ze niet willen begrijpen, begonnen de voorkeur te geven aan dingen die dichter bij zichzelf lagen.

2. Maar dichter bij zichzelf waren het lichaam en zijn zinnen, zodat zij, terwijl zij hun geest verwijderden van de dingen die door het denken werden waargenomen, zichzelf begonnen te beschouwen; en zo doende, en vasthoudend aan het lichaam en de andere dingen van de zinnen, en als het ware misleid in hun eigen omgeving, vielen zij in begeerte van zichzelf en verkozen wat van hen was boven de beschouwing van wat God toebehoorde. Toen zij zich in deze dingen thuis hadden gevoeld en niet wilden verlaten wat hun zo nabij was, verstrengelden zij hun ziel met lichamelijke genoegens, gekweld en vertroebeld door allerlei begeerten. met allerlei begeerten, terwijl zij de macht die zij oorspronkelijk die zij oorspronkelijk van God hadden.

3. Maar de waarheid hiervan kan men zien aan de mens die eerst werd gemaakt, volgens hetgeen de heilige Schriften ons van hem vertellen. Want hij ook, zolang hij zijn geest bij God hield, en de beschouwing van God, zich afkeerde van de beschouwing van het lichaam. Maar toen hij door de raad van de slang, afweek van de beschouwing van God, en  begon zichzelf te beschouwen, toen vervielen zij niet alleen tot lichamelijke begeerte, maar wisten ook dat zij naakt waren, en wetende dat zij beschaamd waren. Maar zij wisten dat zij naakt waren, niet zozeer van kleding als wel dat zij ontdaan waren van de de beschouwing van goddelijke dingen, en dat zij hun verstand hadden overgebracht naar de tegendelen. Want zij waren afgeweken van de overweging van het ene en het ware, namelijk God, en van het verlangen naar Hem, leefden zij vanaf dat moment in verschillende begeerten en in die van de verschillende lichamelijke zinnen.

4. Vervolgens, zoals te doen gebruikelijk, na een verlangen te hebben gevormd naar elk en ieder van hen begonnen zij aan deze begeerten te wennen, zodat zij zelfs bang waren ze te verlaten. De ziel werd daardoor blootgesteld aan lafheid en onrust, en aan genoegens en gedachten van sterfelijkheid.  Want omdat zij niet bereid is haar begeerten te verlaten, vreest zij de dood en haar scheiding van het lichaam. Maar nogmaals, door begeerte, en het niet voldoen aan bevrediging, leerde zij moord te plegen en kwaad te doen.

Dit bericht is geplaatst in Dogmatiek, Theologie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *