Kan God straffen met een besmettelijke ziekte? – opnieuw over corona

We lezen in Deuteronomium 28:

“Als u al de woorden van deze wet die in dit boek geschreven zijn, niet nauwlettend houdt, door deze heerlijke en ontzagwekkende Naam, de Here, uw God, te vrezen, dan zal de Here uw plagen en de plagen van uw nageslacht uitzonderlijk maken; het zullen grote en aanhoudende plagen, en kwaadaardige en aanhoudende ziekten zijn.”

De Here geeft plagen, geeft de “kwalen van Egypte”, geeft “iedere ziekte en iedere plaag”, ook “die niet in het boek met deze wet geschreven is.” Wanneer Zijn Naam niet wordt geëerd, is de plaag het antwoord. Ongehoorzaamheid aan de geboden van de Here roept de vervloeking over Israël af. “Vloek, verwarring en verderf,” zegt Dt. 28:20, zal heersen over alles wat Israël doet. En er komt geen einde aan: “de Here zal de pest aan u laten kleven, totdat Hij u vernietigd heeft en u verdwenen bent uit het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen.”

Wanneer is er sprake van een plaag? Dat is een belangrijke vraag in de Talmoed. Wanneer een stad wordt geraakt door een besmettelijke ziekte moet in die stad een vasten beginnen en luide openbare gebeden worden uitgesproken. En de omgeving van die stad moet meedoen aan het vasten opdat niet ook zij worden geraakt door de besmetting. Maar wat is dan een plaag die dit antwoord nodig maakt?

De Misjna geeft de definitie van een plaag: als binnen drie dagen drie gezonde mannen overlijden in een dorp of stad waar minstens 500 gezonde mannen gevonden worden. 0,7 % dus van de mannelijke bevolking. Vrouwen doen in die telling niet mee, verklaart de Talmoed, omdat er vele andere doodsoorzaken voor vrouwen zijn, zoals problmen bij de bevalling. Dan is dat geen toeval meer, maar dan is er sprake van een plaag, een besmettelijke ziekte. Dan moet er worden gevast en dan moeten er gebeden uit nood worden uitgesproken, ook door gemeenschappen die nog niet geraakt zijn. 

En bij dat vasten hoort ook een verootmoediging die begint bij de leiders van de gemeenschap. De voorzitter van de synagoge is de eerste die in het openbaar boete doet door as op zijn hoofd te werpen en zo zichzelf te vernederen. Pas als de leiders dat gaan doen komt het gewone volk aan de beurt. Zij moeten zo lang mogelijk worden gespaard.

Als we kijken naar de Nederlandse coronacijfers, met ongeveer 5000 doden op een bevolking van 18 miljoen, dan zitten we nog lang niet op het niveau van een Bijbelse plaag. Volgens de Talmoed is covid-19 dus geen plaag. Dan zou je boven de 80,000 doden moeten uitkomen. Dat is twee keer zoveel als het aantal Amerikanen dat in Vietnam gesneuveld is in dertig jaar. Maar stel dat we daar wel op waren uitgekomen? 

Een plaag is in de eerste plaats een aanleiding voor een bijzonder krachtige vorm van bezinning, te beginnen bij de maatschappelijke elite.

Maar waarom? Je zou kunnen denken dat een besmettelijke ziekte simpelweg een natuurlijke gebeurtenis is. Het heeft eigenlijk met God niks te maken. Ons godsbeeld is daarmee ook in strijd. We weten dat de rechtvaardigen in onze corona crisis lijden met de onrechtvaardigen. Daarom zeggen we tegen elkaar – en ik ook in de prediking – met grote nadruk, dat God ons niet straft.

Maar wil dat zeggen dat wij onschuldig zijn? Of dat wij niet hebben bijgedragen aan de kwaadaardige gevolgen van dit virus? Ik bedoel dan zowel medisch, in termen van de slachtoffers, als economisch, wat betreft de kwaadaardige gevolgen voor vele beroepsgroepen en bedrijven van de nodige maatregelen. God, zeggen we, stuurt de plaag niet. Maar zijn we daar zo zeker van?

We lezen in Psalm 106 bijvoorbeeld dit:

“Ook koppelden zij zich aan Baäl-Peor, zij aten de offers voor de doden. Zij verwekten de Heere tot toorn met hun daden, zodat er een plaag onder hen uitbrak.”

Numeri 25 weet ons ook nog mee te delen dat er 24.000 mannen aan deze plaag gestorven zijn. Alleen door het ingrijpen van de zoon van Eleazar, de kleinzoon van Aaron, Pinehas, werd de plaag afgewend. Toen de man uit Israël openlijk de Moabitische vrouw liet zien die hij voor zichzelf verkozen had, vermoordde de priester zowel de man als de vrouw met een speer. Over hem wordt dan in Numeri 25:13 gezegd door de Here dat hij “Mijn grimmigheid over de Israëlieten (heeft) afgewend, doordat hij zich in hun midden met ijver voor Mij heeft ingezet, zodat Ik de Israëlieten niet in Mijn naijver vernietigd heb.” En Psalm 106:31 weet dan nog te melden dat deze daad hem is aangerekend “tot gerechtigheid, van generatie op generatie, tot in eeuwigheid.” Dat laatste slaat dan op de toekenning van een erfelijk priesterschap aan Pinehas.

Vanuit deze tekst zou je moeten besluiten dat de plaag een straf is van de Here voor de ontrouw van Israël.

Is dat anders dan wat wat Salomo zegt in zijn gebed in 1 Koningen 8?

Daar wordt op het eerste gezicht het voorkomen van een plaag of welke ziekte dan ook simpelweg als een toevallige of natuurlijke gebeurtenis gezien. In vers 37 vinden we gewoon een opsomming: als er honger is, als er pest is, als er (…) enige plaag of enige ziekte komt.” Salomo brengt in zijn gebed dat niet onmiddellijk in verband met een straf van de Here. We mogen opgelucht adem halen. Of toch?

In zijn gebed tot de Here vraagt Salomo dat God zal “vergeven en ingrijpen.” Waarom spreekt Salomo dan over “vergeven”? Wanneer er pest en plagen over het volk komen, bidt hij,  moet een ieder “de plaag van zijn hart” erkennen. Alleen dan kan de Here vergeven en vervolgens ingrijpen. En dan nog handelt Hij volgens de gerechtigheid want, zegt het gebed: “geef een ieder naar al zijn wegen, U, Die zijn hart kent. U alleen kent immers het hart van alle mensenkinderen, opdat zij U vrezen alle dagen die zij leven op de grond die U onze vaderen gegeven hebt.”

Zou je het zo mogen zeggen: de tekst van Numeri 25 en Deuteronomium 28 zeggen rechtstreeks dat de Here op de afvalligheid van Zijn volk Israël reageert met ziekten, oorlog en ballingschap. Dat is wat God doet, wat Hij in Zijn voorzienige handelen tot stand brengt. God dwingt daarmee een reactie af, een inkeer en boetedoening. En de belofte luidt, dat wanneer het volk zich van zijn kwade wegen zou bekeren, God zal ingrijpen om de straf op te heffen.

In het gebed van Salomo in 1 Koningen 8, wordt de plaag in eerste instantie opgevat als een natuurlijke en toevallige gebeurtenis. Maar die gebeurtenis moet wel een aanleiding zijn tot bezinning, tot het onderzoeken van het eigen hart en de erkenning van de “plaag van zijn hart” als een onderdeel van het gebed. Het ingrijpen van God die in staat is de plaag ook weer weg te nemen, is verbonden met vergeving. “Vergeef en grijp in.” Zowel het optreden van de plaag als het wegnemen ervan is een vorm van gerechtigheid. “Geef een ieder naar al zijn wegen.” De pest in het hart was de aanleiding voor de pest in het land.

In ieder geval brengt de pest in het land, de pest in het hart aan het licht.

In plaats van na te denken over de vraag of God verantwoordelijk is voor de plaag, wat volgens Bijbelse principes in ieder geval voor het volk Israël zou gelden, lijkt het mij van groter belang om na te denken over de reactie op de plaag. Dat elk mens komt tot een gebed, ja tot een smeekbede. Dat elk mens komt tot een hernieuwd inzicht in de “plaag van zijn hart.” Dat elk mens zijn handen uitstrekt naar de Tempel en God om vergeving vraagt, eerder nog dan om Gods ingrijpen, is te zien als de blauwdruk van deze bezinning. En het doel ervan is dat wij opnieuw God leren vrezen alle dagen die wij leven.

De rechtvaardiging is deze: we weten dat God, de God van Israël zó met Zijn volk omgegaan is in de dagen dat zij in het land woonden. Gods land, Gods Torah, Gods Tempel, Gods volk. Dat was een viervoudige eenheid. Het aardse volk, ondergaat aardse straffen voor de zonden. Zo tuchtigde de Heere Zijn volk.

Dat is naar het beginsel nog steeds zo, hoewel ik denk dat God met ons anders omgaat. Wij staan immers in een andere verbondsverhouding met God dan Israël toen in het land. Maar het beginsel geldt nog steeds. Niemand kan namelijk zeggen dat wij de plaag, als die door God gegeven zou zijn als straf, niet verdiend zouden hebben.

Is het echter in volle zin een “straf” als het juist de mogelijkheid opent voor bezinning en berouw en bekering? Of is het juist een “mogelijkheid”, een kans om de plaag van het eigen hart onder ogen te zien, om barmhartigheid te doen aan anderen, om met elkaar solidair te zijn? Zonder die bezinning, zonder die solidariteit en zonder die barmhartigheid wordt de corona besmetting inderdaad een straf. Want dan verdienen we het zeker. Dan leren we er niets van. En dan is het alleen een natuurramp. Blind lot, dat de sterken zal sparen en de zwakken zal treffen. Niks nieuws onder zon. Verpauperde Brazilianen sterven als vliegen in sloppenwijken die net achter de luxe huizen en hotels zijn gebouwd. Werkloos zijn ze ook al geworden, en ze blijven zonder staatssteun. Want sociale voorzieningen bestaan niet in Brazilië.

Kunnen wij er anders mee omgaan? Als we wel de “pest in het eigen hart erkennen,” boete doen en ons bekeren van onze dwaalwegen, dan is het geen straf, geen vloek, maar een zegen. Hardhandig uitgevoerd, dat wel, maar wie zijn zoon liefheeft, spreekt de Heere in Zijn woord, die spaart de roede niet. We hebben niet willen horen, en dan zullen we het voelen. Wie God buiten de corona crisis plaatst om het idee van straf uit te sluiten, heeft dus net zo ongelijk als de vrienden van Job die er zeker van waren dat het niets anders dan straf kon zijn. Zij hebben zeker ongelijk: niet de rechtvaardigen, maar de rijken komen door deze crisis makkelijk heen.

 

 

Dit bericht is geplaatst in bijbelbespreking, Bijbelse Theologie, Discussie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *