Is het Christendom anti-Joods? – door John J. Parsons

 

Is het christendom anti-Joods?
Een korte blik op interpretatieve factoren

door John J. Parsons

Vele tegenwoordige kerkelijke leiders lijken er opvattingen over etnisch Israël op na te houden die geïnstitutionaliseerde vooroordelen en een “anti-Joods” vooroordeel uitdrukken. Maar hoe is de kerk zo ver verwijderd geraakt van de Joodse wortels van het geloof? Is het christendom in wezen antisemitisch in zijn perspectief? Is is het mogelijk om een oprecht Christen te zijn en toch anti-Joods?


In een preek die ik onlangs hoorde, verkondigde een bekende Amerikaanse Evangelische leraar aan zijn dat hij liever had dat de kerk “zijn auto repareerde” dan dat hij een “gratis reis” kreeg
naar Israël voor zijn 30ste verjaardag. Hij verklaarde verder dat hij nog nooit in Israël is geweest en geen en geen verlangen heeft om er ooit heen te gaan, een bijna gevoelloze onverschilligheid uitend voor Israël’s verleden, heden, of toekomst. Inderdaad, deze leraar zei dat als Israël vernietigd zou worden door een oorlog in het Midden-Oosten geen invloed zou hebben op zijn geloof in de Heer…

Dit lijkt misschien nogal onbeduidend, nauwelijks het vermelden waard, maar er zijn bepaalde theologische veronderstellingen schuil achter dit sentiment die alarmerend moeten zijn voor Christenen die geloven in de waarheidsgetrouwheid van de Joodse Schriften. Wat zou een voorganger van een grote, bijbelgelovige kerk het idee om naar het land van Jezus te gaan, blijkbaar verafschuwt — en om te suggereren dat etnisch Israël in wezen irrelevant is? Hoe kan iemand die regelmatig uit de Joodse Schriften bestudeert en preekt, geloven dat Israël – verleden, heden en toekomst – functioneel betekenisloos is voor mensen van het Christelijk geloof?

Om iets van dit mysterie te begrijpen, moeten we terug naar af en nadenken over theologische vooronderstellingen. In het bijzonder, moeten we de basis aannames herzien die theologen maken wanneer wanneer zij de Joodse Schriften lezen. Veel Christelijke theologen gaan uit van een “Nieuw Testament prioriteit” bij het lezen van het “Oude Testament.” Eenvoudig gezegd, betekent dit dat zij de termen van het Griekse Nieuwe Testament toepassen als zij “achterstevoren lezen” naar het Oude. Zoals ik elders heb gezegd, echter, terwijl het mogelijk is dat het Oude Testament waar is en het Nieuwe Testament niet, is het onmogelijk voor het Nieuwe Testament om waar te zijn als het Oude Testament dat niet is. Met andere woorden, we moeten eerst moeite doen om de betekenis van de Hebreeuwse Schriften te begrijpen — en vooral de Hebreeuwse denkwijze — voordat we onze conclusies trekken over de betekenis van het Nieuwe Testament. Het is gewoon
gezond verstand om dingen in hun context te lezen, tenslotte. “Eerst het Hebreeuwse en dan het Griekse” (Rom. 1:16; 3:1-2).


“Tot de wet en tot de getuigenis; indien zij niet spreken naar dit woord, is het omdat er geen licht in hen is.” – Jesaja


Theologen brengen allemaal aannames en vooroordelen mee wanneer zij de Schriften lezen, maar idealiter zou het doel zou moeten zijn om de oorspronkelijke bedoeling van de auteur te ontdekken, zoals die werd gecommuniceerd aan zijn publiek. Met andere woorden, zij moeten altijd proberen om in de context te lezen, rekening houdend met de historische situatie van de auteur (met inbegrip van het historisch gebruik van de woorden en de grammatica), evenals de cultuur van degenen die zijn woorden zouden lezen. Het schenden van dit basisprincipe nodigt uit tot het “inlezen de tekst” dingen die er gewoon niet zijn. Dat betekent, onder andere, dat als je een niet-Joodse theoloog bent, die doordrenkt is van Westerse Griekse tradities, je er beter aan kunt beseffen dat je Joodse literatuur leest. Zowel het “Oude Testament” als het “Nieuwe Testament” zijn geschriften van Joden, voornamelijk aan mede-Joden. Het niet realiseren van dit nogal voor de hand liggende feit leidt tot bizarre en misplaatste interpretaties van de Schriften.

Natuurlijk zijn er binnen de Joodse literatuur van de Bijbel verschillende genres (soorten) van geschriften. Er zijn historische verhalen (proza), wetboeken, genealogieën, annalen, poëzie, profetieën, gebeden, klaagliederen, spreekwoorden, wonderverhalen, parabels, didactische brieven (epistels), apocalyptische visioenen, enzovoort. Naast het overkoepelende feit dat we te maken hebben met Joodse Joodse literatuur, moet de bijbeluitlegger begrijpen wat voor soort literatuur hij of zij lezen. We lezen de poëzie van de Bijbel immers niet als proza, en omgekeerd moeten we ook niet
allegorieën en symbolen proberen te vinden in historische verslagen. Het gebruik van logica is essentieel om om de betekenis van een tekst te achterhalen. De studie van de interpretatie-theorie wordt ook wel “hermeneutiek” genoemd. In het Talmoedische Jodendom, bijvoorbeeld, werden verschillende compilaties van regels en methoden voor het bepalen van de betekenis van de
Schrift bedacht. Naast het bestuderen van de dictie en grammatica van een bepaalde tekst, voegt de joodse traditie de technieken van de logische deductietoe, en regels van gevolgtrekking, de kritische studie van de Masorah (d.w.z. het proces van de schriftuurlijke overdracht en de stilering van de tekst), het gebruik van “gematria” (Bijbelcodes), maar bovenal, het gebruik van voorrang bij de interpretatie (d.w.z., de gemeenschappelijke dialoog van de Mondelinge Wet). Deze algemene benadering, het moet worden opgemerkt, was heel anders dan de Hellenistische theologie van Philo en de Joden van Alexandrië in de tweede eeuw v. Chr. die probeerden de Griekse filosofie (d.w.z. Plato) te verenigen met het traditionele Jodendom door middel van allegorische interpretatiemethoden.

Aanvankelijk was het Christendom natuurlijk ingebed in de culturele matrix van het Tweede Tempel Jodendom maar het raakte al snel verstrikt in de Hellenistische (Griekse) cultuur en heidense traditie. De eerste “apostolische vaders” en apologeten van het Christendom citeerden de Schrift om verschillende ketterijen te weerleggen ketterijen te weerleggen (d.w.z. Gnosticisme, Docetisme, Montanisme, enz.) en om aan te tonen dat Jezus inderdaad de Messias was. De meeste van deze vroege kerkleiders waren Hellenistische heidenen (b.v. Justin Martyr, Irenaeus, Clement van Rome, Tertullianus, Origenes, etc.) die probeerden hun Grieks denken met de Joodse Schriften. Net als Philo voor hen, gebruikten deze vroege “Alexandrijnse” apologeten de allegorische methode om de Schriften te interpreteren. Bijvoorbeeld, volgens deze “apologeten”, verwoestte God de Tempel en Jeruzalem als een teken dat Hij het Joodse volk had verlaten. Niet-Joodse christenen waren nu het uitverkoren volk dat de tempel zouden “herbouwen” los van de invloed van Jeruzalem. Dit is het kernidee van wat later later “vervangingstheologie” zou worden genoemd. Na de “bekering” van de heidense keizer Constantijn in de 4e eeuw, werd de Kerk de officiële religie van het Romeinse Rijk, en Griekse/Romeinse gedachten overschaduwden de Hebreeuwse van de oorspronkelijke Jezus-beweging in Palestina. Constantijn verordende dat de “Dag van de Zon” de wekelijkse rustdag zou worden, waardoor de geromaniseerde kerk verder verwijderd werd van haar Joodse matrix en erfgoed. Latere Griekse en Latijnse “vaders” (zoals Hiëronymus, Chrysostomus en Augustinus) bleven hun toevlucht nemen tot de Griekse filosoof Plato en gebruikten de allegorische methode in hun theologische geschriften. In het bijzonder Augustinus verklaarde het bestaan van de Jood als het teken van vernedering en rechtvaardiging van de Kerk als het “nieuwe Israël” (zie zijn Preek tegen de Joden). Augustinus’ ecclesiologie werd verder ontwikkeld in zijn beroemde boek De stad van God, waarin hij de kerk opvat als een hemelse stad of koninkrijk, geregeerd door de liefde, die die uiteindelijk zal zegevieren over alle andere aardse rijken en volkeren (inclusief, natuurlijk, het Joodse volk). Met de aanvaarding van De Stad van God door de kerk en de latere heiligverklaring van Augustinus was de vervangingstheologie volledig verankerd binnen de kerkelijke traditie…

Tijdens de middeleeuwse Scholastische periode, werd de Griekse heidense filosoof Aristoteles herontdekt en populair gemaakt, en verschillende Christelijke theologen (met name Thomas van Aquino) probeerden weer te synthetiseren Griekse denken met de waarheden van de Schrift (dit gebeurde ook, overigens, bij Maimonides in de Joodse wereld). Het gebruik van deductie, logica, en aride theoretische weerleggingen (d.w.z. de “Scholastieke Methode”) lwam in zwang… De vervangingstheologie van de Kerk ging door, terwijl “Christelijk Europa” het Joodse volk tot functionele paria’s maakte, hen voorzag met beperkte carrièremogelijkheden (in het uitlenen van geld, wat als een onreine zaak werd beschouwd) en
en over het algemeen hun leven miserabel maakten. De verschillende “kruistochten” en “inquisities” waren verdere uitingen van de arrogantie van het “Heilige Roomse Rijk” — en de geromaniseerde Christelijke Kerk.

Tijdens de periode van de Reformatie en de opkomst van het Protestantisme, werd de Latijnse Vulgaat (d.w.z., de vertaling van de Schriften door de katholieke geleerde Hiëronymus) verworpen en een hernieuwde nadruk gelegd op de Griekse en Hebreeuwse teksten van de Schrift. De Scholastieke methode gebaseerd op Aristotelische logica werd losgelaten in plaats van de nieuwere ideeën van wetenschappelijke inductie, empirische observatie, enzovoort. Erasmus en Luther begonnen met het vertalen (en herlezen) van de oorspronkelijke Schriften met behulp van inductieve methoden van studie, en dit leidde tot de zogenaamde “Reformatie’ van de Kerk. Als Hebreeuws geleerde probeerde Luther aanvankelijk bevriend te raken met het Joodse volk (misschien om Hebreeuws te leren), maar later in zijn leven werd hij venijnig in zijn aanvallen op hen. In het voetspoor van Augustinus en andere vroege “kerkvaders”, onderwees Luther dat door Jezus te verwerpen, de Joden de “volmaakte ander” werden, een model voor de oppositie tegen de Christelijke kijk op God. Zoals velen voor hem, betoogde hij dat de Joden niet langer het uitverkoren volk waren, maar eerder “het volk van de duivel,” “domme dwazen,” en “trotse godslasteraars” die met geweld uit de samenleving gestoten moesten worden (later rechtvaardigde Adolf Hitler de Holocaust van het Joodse volk als de logische voltooiing van Luthers ideeën).

Onder invloed van het “tijdperk van de Verlichting” werd Immanuel Kant’s “transcendentale idealisme” het heersende credo in de academische wereld. Kant probeerde het dilemma op te lossen dat was ontstaan door Renaissance denken (d.w.z. inductieve methodologieën) met het traditionele “rationalisme” van vroegere denkers (d.w.z., deductieve methodologieën). Zijn synthese, die hij stoutmoedig een “Copernicaanse Revolutie” noemde, plaatste het actieve, rationele menselijke subject in het centrum van de cognitieve wereld. Menselijke kennis, met andere woorden, is geen passieve aangelegenheid, maar berust op categorieën van begrip die worden ingebracht in het proces van de waarneming. Wat we direct kunnen weten zijn slechts verschijnselen (empirisme) zoals die bepaald worden door de regels van de geest om gewaarwordingen te vatten (rationalisme); maar we kunnen nooit rechtstreeks de noumenale wereld kennen (d.w.z. wat er achter de gewaarwordingen van het verstand zelf) of het “ding-in-zichzelf”. De geest werd daarom beperkt tot de het fenomenale rijk. Uiteindelijk werd dit dualisme tussen schijn en werkelijkheid toegepast op het het begrijpen van bijbelse teksten.

Het academische werk van de Duitse theoloog Friedrich Schleiermacher (1768-1834), bijvoorbeeld trachtte bijvoorbeeld wetenschappelijk rationalisme te verzoenen met traditionele protestantse theologie. Schleiermacher’s “rationalistische hermeneutiek” verklaarde het wonderbaarlijke uit de Schrift weg als als mythe of bijgeloof (in de Joodse wereld, was Baruch Spinoza misschien wel de grondlegger van deze methode). Deze benadering transformeerde zich later in de “hogere kritische” school van Bijbelse interpretatie met verschillende documentaire hypothesen (JEDP) die het het auteurschap en de integriteit van de Schrift in twijfel trok. Verschillende conservatieve reacties binnen het protestantisme probeerden het domein van het geloof te bewaren, zoals Karl Barth en Rudolf Bultmann’s onderscheid tussen de “Jezus van de geschiedenis” en de “Christus van het geloof”. Een “neo-Orthodoxe hermeneutiek” ontstond, die beweerde dat de Bijbel op zichzelf niet Interpretatie werd dus primair gezien als een persoonlijke ontmoeting met God. Ondanks de mystiek van de neo-orthodoxie, bleef de rationalistische theologie terrein winnen en en werd in het algemeen de overheersende theologie van “Christelijk Europa.” Vandaag de dag zien we de vruchten ervan in het “Jesus Seminar”, dat verschillende wetenschappelijke speculaties promoot over wat de historische Jezus werkelijk gezegd zou kunnen hebben, in tegenstelling tot wat de evangelie-verslagen aan Hem toeschrijven (evenals andere fantasierijke reconstructies van de “historische Jezus” die je tegenwoordig op de televisie kunt zien). Rationalistische theologie wordt ook onderwezen in veel Protestantse Seminaries in Amerika. De geestelijke wereld wordt naar het rijk van het “noumenale” verwezen, en dat betekent dat het in essentie irrationeel en onkenbaar is…

De Amerikaanse Fundamentalistische beweging ontstond aanvankelijk als een reactie op deze liberale en rationalistische benaderingen. Oorspronkelijk een beweging van Princeton Seminary door het werk van John Gresham Machen (1881-1937), beweerde het Fundamentalisme 1) de volledige autoriteit en goddelijke inspiratie van de Schriften (d.w.z. de verwerping van rationalistische reconstructies van de Bijbel), 2) de authenticiteit van wonderen, en 3) bestreed het idee dat christelijke spiritualiteit moet worden naar het duistere rijk van het “noumenale” moet worden verwezen. Toen dit standpunt aan populariteit won, begonnen meer en meer mensen de Schriften zelf te lezen. Met behulp van gezond verstand, werd het idee van het allegoriseren van de Schriften en het extrapoleren van de betekenis op basis van de “geest van de tijd in twijfel getrokken. Het consequent lezen van de Schriften volgens de “grammaticaal-historische” methode leidde uiteindelijk tot de uitdrukking van het klassieke “Dispensationalisme” en het onderscheid tussen het Joodse volk (opgevat als etnisch Israël) en de Kerk. Deze hermeneutische benadering werd min of meer geïnstitutionaliseerd door C.I. Scofield (1843-1921) en werd later gecodificeerd door Lewis Sperry Chafer (1871-1952), de eerste president van Dallas Theological
Seminary.

Na de Tweede Wereldoorlog “haalde” de Amerikaanse cultuur de rest van Europa in en kwam in de postmoderne periode van wanhoop. De filosofie van Kant had geleid tot het irrationalisme van Hegel en Nietzsche — wat uiteindelijk leidde tot de ingestorte puinhopen van het Duitse nationalisme. Toen de dreiging van van het moderne rationalisme blijkbaar afnam, begon de reactionaire kracht van de “Fundamentalistische beweging” af te nemen. Na verloop van tijd deden subtiele compromissen met de grammaticaal-historische methode van interpretatie het liberale denken van de oudere protestantse theologie weer aanwakkeren. De daaropvolgende “Evangelische beweging” creëerde een buffet-stijl van theologische expressie onder haar kerk leiders en leraren, variërend van charismatisch irrationalisme tot de aanvaarding van liturgische eredienst en zelfs sacredotalisme. Deze verwarring leidde tot de ontwikkeling van de “Emergent Church” beweging die beweerde dat elke vorm van traditioneel christendom achterhaald was. Een postmoderne “ideologische hermeneutiek” ontstond, die erop stond dat de Schriften slechts “gelezen” werden om een bepaalde agenda of verhaal te rechtvaardigen (d.w.z., er is geen “juiste interpretatie” meer). Deze klassiek postmoderne benadering is “gericht op de lezer” omdat het beweert dat de oorspronkelijke betekenis van de schrijvers van de Schrift in wezen onkenbaar is. Niet alle Evangelische leraren en predikers hebben de “postmoderne wending” in hun denken gemaakt, natuurlijk. Sommigen hebben gereageerd op het nihilisme van de Emergent Church door te proberen Christendom terug te brengen naar zijn (veronderstelde) oorspronkelijke wortels en betekenis. Bijvoorbeeld, Dr. John Piper beschouwt het puriteinse tijdperk als een soort “Gouden Eeuw” van christelijke expressie en haalt daarom veel inspiratie uit de geschriften van de puriteinse verbondstheoloog Jonathan Edwards (1703-1758). Andere theologen hebben ook hun traditionele helden (en schurken). Maar gemeenschappelijk voor de meeste van deze nieuwere tradities is een terugkeer naar de allegorische methode van interpretatie, gebaseerd op oude Griekse speculaties. En die benadering brengt de Kerk onveranderlijk terug naar de oude fouten van de vervangingstheologie….

Met andere woorden, de hedendaagse Evangelische wereld kan verdeeld worden tussen twee primaire interpretatieve benaderingen van de Schriften: de “allegorische benadering” of de “historisch-grammaticale” benadering. Een andere manier om dit te zeggen is dat Evangelischen geclassificeerd kunnen worden onder ofwel onder de algemene noemer “Verbondstheologie” of “Dispensationalisme” (er zijn variaties van beide visies, zoals “Nieuwe Verbondstheologie” of “Progressief Dispensationalisme”, maar de basisverdeling concentreert zich op vragen die te maken hebben met het gebruik van analogie in onze interpretaties). In zijn voorstanders van de allegorische methode om de Schrift te interpreteren in het algemeen “Verbond theologen” (en maken daarom deel uit van de traditie van de vroege kerk om “Israël” te beschouwen als een gelijkenis, of allegorie, voor de Christelijke Kerk), terwijl voorstanders van de grammaticaal-historische methode vaak “Dispensationalisten” zijn (en daarom een duidelijke scheiding maken tussen “Israël” en de “Kerk”). Merk op dat een veelgebruikt eufemisme voor vervangingstheologie “voltooiingstheologie” is. Theologie” is, die suggereert dat de Kerk de “voltooiing” (d.w.z., “einde”) is van Gods oorspronkelijke (d.w.z,”allegorische”) plan voor Israël…
Een “allegorische hermeneutiek” bagatelliseert de letterlijke betekenis van de tekst als slechts één van de vele lagen van mogelijke betekenissen. Het doel van interpretatie is daarom het ontdekken van de (verborgen, allegorische, etc.) betekenis van een bepaalde schrijver te ontdekken als het wordt begrepen in het licht van de algemene “eenheid van de Bijbel.” Dit zal resulteren in een samenhangende filosofische theologie die antwoorden geeft op vragen over de zin en het doel van het leven, het doel van de geschiedenis, enzovoort. Dit is een geldige manier van de Schriften te lezen, vergelijkbaar met het gebruik van Midrash (verhalen, gelijkenissen, enz.) en Gematria, hoewel men moet begrijpen dat dergelijk gebruik van allegorie is afgeleid van de autoriteit van de duidelijke betekenis (p’shat) van de teksten zelf…

In tegenstelling tot deze benadering, probeert de “grammaticaal-historische hermeneutiek” de oorspronkelijke bedoeling van de auteur van een tekst door het bestuderen van de grammatica/syntaxis in de historische en culturele context. Het doel van interpretatie is daarom het ontdekken van de (enkelvoudige) betekenis van de schrijver, zoals hij bedoelde dat die betekenis aan zijn oorspronkelijke publiek zou worden meegedeeld. Dit zal resulteren in een nauwkeurig begrip van de teksten van de Schrift (exegese) die het mogelijk maakt de unieke stem van elke oorspronkelijke auteur kan worden gehoord — zonder een vooropgezet theologisch systeem op te leggen om de resultaten te “filteren”.
Omdat Verbondstheologie probeert de “grote vragen” te beantwoorden over de zin en het doel van het leven, het doel van de geschiedenis, enzovoort, allegoriseren veel Verbondstheologen het oude Israël door te beweren dat het synoniem is met de “kerk”, en dat daarom de beloften die God aan Israël deed aan Israël werkelijk aan de kerk werden gedaan. In plaats van de Christelijke kerk als iets nieuws te beschouwen nieuw – een “mysterieus” lichaam van mensen die “geënt” worden op het trouwe overblijfsel van Israël (Rom. 11,25, Ef. 3,9, Kol. 1,26-27, enz. – lezen Verbondstheologen achterstevoren, en beweren dat “Israël” geënt was in de kerk, of preciezer gezegd, ontkent dat er überhaupt een “enting” was…

En dit verklaart, in grote mate, de minachting voor het bestaan van de natie Israël vandaag de dag onder veel Christelijke theologen. In plaats van zich te verwonderen over het wonder van Gods voorzienigheid voor het geslacht van Jacob door de Joden terug te laten keren naar hun oude vaderland na duizenden jaren ballingschap onder de naties – een gebeurtenis die duidelijk was geprofeteerd door Mozes (Deut. 28:64, 30:3) — geven zij vaak blijk van een stoutmoedige onverschilligheid. En deze kleinerende houding is volkomen logisch als je de beloften van God aan etnisch Israël allegoriseert. Zodra je de kerk definieert als Israël (of “heropgerichte Israël” of “voltooid Israël”), impliceer je daarmee dat etnisch Israël een soort mislukt sociaal experiment van God was — in het beste geval een object-les voor hen die het ware volk van God zijn. Met dit interpretatieschema wordt etnisch Israël (simplistisch) beschouwd als een zielige voetnoot bij het falen van de mens om zich aan de voorwaarden van het verbond te houden, en het Joodse volk wordt daarom beschouwd als een levende gelijkenis (of analogie) voor hen die God’s reddende daden door Jezus nodig hebben. De Joden zijn voorbestemd om “over de aarde te zwerven,” dakloos en verlaten, totdat zij berouw tonen en Jezus accepteren als hun Verlosser.

Vervolging van het Joodse volk wordt daarmee stilzwijgend bekrachtigd, omdat de Joden “krijgen wat hen toekomt” omdat zij Gods grootste historische verbond hebben afgewezen – het geven van Zijn Zoon voor de verlossing van de wereld. Merk op hoe deze manier van denken snel verder gaat dan de bewering van de Kerk dat de verbonden en en zegeningen die oorspronkelijk aan Israël werden gegeven aan de kerk toebehoren en leidt tot tot insinuaties dat het hedendaagse Israël onwettig is. Immers, als de christelijke kerk het ware “Israël van God” is (d.w.z. een “opnieuw samengesteld Israël”), dan is het bestaan van de moderne staat Israël – en daarmee het Joodse volk een belediging en een schande voor die theologie zelf. Ondanks hun erfenis, geschiedenis, en de duidelijke beloften van God in de Schriften, wordt het Joodse volk belasterd als de “synagoge van satan,” bedriegers, ongehoorzame kinderen, voorbestemd om te dwalen in ontberingen
en ballingschap (voor meer, zie Maarten Luther’s “Over de Joden en hun leugens”). De grammaticaal-historische benadering van het lezen van de Schrift maakt ruimte voor de oorspronkelijke auteurs om voor zichzelf te spreken. Consequent lezen van de Schriften volgens deze methode zal leiden tot de conclusie dat Gods plan en doel voor het etnische Israël een zaak is van groot belang voor de HEERE, de God van Israël. Hij noemde Zijn volk “Zijn oogappel.” De “Koning der Joden” klaagde over Jeruzalem en de “verloren schapen van het huis van Israël” en beloofde op een dag terug te keren om fysiek te regeren over de “Stad van de grote Koning” (d.w.z. Jeruzalem). De hele missie van Jezus was inderdaad om het gevangen Israël te bevrijden in vervulling van de beloften van de Hebreeuwse profeten. Volgens de duidelijke betekenis van de Schrift is de glorierijke toekomst van etnisch Israël een glorieuze toekomst te wachten:


Wanneer gij in verdrukking zijt, en al deze dingen over u komen in de laatste dagen zult gij terugkeren tot de HERE, uw God, en zijn stem gehoorzamen (Deut. 4:30).

De HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot het andere, en daar zult gij andere goden dienen van hout en steen, die gij noch uw vaderen … dan zal de HEERE, uw God, uw lot herstellen en Zich over u ontfermen en Hij zal u weer verzamelen uit alle volken, waarheen de HERE, uw God, u heeft u verstrooid heeft. (Deut. 28:64, 30:3).

Hij zei: “Mensenkind, deze beenderen zijn het hele huis van Israël. Zij zeggen: ‘Onze beenderen zijn opgedroogd en onze hoop is vervlogen; wij zijn afgesneden. Profeteer daarom en zeg tot hen: “Dit is wat de Soevereine Heer zegt: O Mijn volk, Ik zal uw graven openen en en u daaruit doen opstaan; Ik zal u terugbrengen naar het land Israël. Dan zult u, Mijn volk, weten dat Ik de Heer ben, wanneer Ik uw graven open en u daaruit laat opstaan. Ik zal Mijn Geest in u leggen en u zult leven, en Ik zal u vestigen in uw eigen land. Dan zult u weten, dat Ik, de Here, gesproken heb en het gedaan heb, luidt het woord des Heren” (Ezech. 37:11-14).

Vrees niet, want Ik ben met u. Ik zal uw zaad brengen uit het oosten, en u verzamelen uit het westen. Ik zal zeggen tot het noorden: Geef op, en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre, en Mijn dochters van de einden der aarde…” (Jes. 43:5-6).


Dergelijke woorden van de Hebreeuwse profeten hebben geen zin als we Israël allegoriseren om “werkelijk” de Kerk (of omgekeerd, als we beweren dat de kerk werkelijk het “opnieuw samengestelde Israël” is). Dit soort exegetische fout was misschien te verontschuldigen in de Middeleeuwen of zelfs tijdens de Reformatie toen er nog geen staat Israël bestond, maar sinds 1948 zien we het Joodse volk vanuit de hele wereld terugkeren naar het oude Beloofde Land. Am Yisrael Chai – “het volk van Israël leven!” Hoe bepaalde christelijke leraren zo’n “megateken” uit de hemel kunnen negeren in in het licht van de uitdrukkelijke beloften dat God zijn oorspronkelijke verbondsvolk NOOIT in de steek zal laten, is daarom volkomen onverklaarbaar. Als een verdere herinnering, de enige verwijzing naar het Nieuwe Verbond in de gehele Tenach (Oude Testament) is te vinden in Jeremia 31:31-37, waar expliciet wordt verklaard dat het Joodse volk zal blijven bestaan als een natie zolang er een zon en maan aan de hemel te zien zijn! De eeuwigheid van Israël wordt dus gegarandeerd door de Goddelijke Belofte:


Zie, de dagen komen, verklaart de HEERE, dat Ik een nieuw verbond zal sluiten met het huis Israëls en het huis van Juda, niet zoals het verbond dat Ik met hun met hun vaderen op de dag dat Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te voeren, Mijn verbond dat zij verbroken hebben, hoewel Ik hun man was, verklaart de HERE. Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, verklaart de HEERE: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen, en die zal Ik in hun hart schrijven. En Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mijn volk zijn. En niet langer zal ieder zijn naaste onderwijzen en ieder zijn broeder, zeggende: “Ken den HEERE,” want zij zullen Mij allen kennen, van den geringsten van hen tot de grootste, verklaart de HEERE. Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en Ik zal hun zonde niet meer gedenken.” Zo zegt de HEERE, die de zon geeft tot licht bij dag en de vaste orde van de maan en de sterren voor het licht ‘s nachts, die de zee in beroering brengt, zodat haar golven ruisen – de HEERE der Zijn naam is de HEERE der heerscharen; indien deze vaste orde voor Mijn aangezicht wijkt, verklaart de HEERE, dan zal het nageslacht van Israël voor altijd ophouden een natie voor mijn aangezicht te zijn.”

Zo zegt de HEERE: “Als de hemelen boven gemeten kunnen worden, en de fundamenten van de aarde beneden kunnen worden onderzocht, dan zal Ik al het nageslacht van Israël verstoten om alles wat zij gedaan hebben, verklaart de HEERE.” Jeremia 31:31-37 (vgl. Hebr. 8:8-12)


Hebt u vandaag de zon, maan of sterren gezien? Zo ja, dan kunt u er zeker van zijn dat de etnische natie van Israël een plaats behoudt in Gods plan. De gave en de roeping van God is onherroepelijk (Rom. 11:29) De Kerk moet onthouden dat zij genadiglijk geënt is in de Olijfboom van Israël en deelgenoot gemaakt is deelgenoten van de verbonden die oorspronkelijk aan Israël gegeven waren. Dit wordt verder bevestigd door Paulus’ onderwijs over nationaal Israël, gevonden in Romeinen 9-11. Blijkbaar heeft Johannes Calvijn dit begrepen en en behield de integriteit van de woorden van de profeten van Israël: Ik breid het woord Israël uit tot het gehele volk van God:


Wanneer de heidenen zullen binnenkomen, zullen ook de Joden terugkeren van hun afvalligheid tot de gehoorzaamheid van geloof; en zo zal de redding van het gehele Israël van God voltooid worden, dat van beiden moet worden verzameld, en wel op zo’n manier dat de Joden de eerste plaats krijgen, omdat zij als het ware de eerstgeborenen zijn in Gods gezin. … daar de Joden de eerstgeborenen zijn, moet hetgeen de profeet verkondigt in vervulling gaan, vooral bij hen want de Schrift noemt het hele volk van God Israëlieten, het moet worden toegeschreven aan de preëminentie van die natie, die God had verkozen boven alle andere naties… God heeft duidelijk voor zichzelf een bepaald zaad, zodat zijn verlossing effectief zal zijn in zijn uitverkoren en eigenaardig volk… God was niet onachtzaam aan het verbond dat hij had gesloten met hun vaders had gesloten, en waarmee Hij getuigde dat Hij volgens Zijn eeuwig voornemen dat volk liefhad natie; en dit bevestigt Hij met deze opmerkelijke verklaring, dat de genade van de goddelijke roeping niet nietig kan worden gemaakt.
(Calvijns Commentaren, Vol. XIX, Brief aan de Romeinen, Baker Book House, 1981, p.434-440.)


De meeste Verbondstheologen zullen niet zeggen dat zij in principe “anti-Israël” zijn… Sommigen van hen dringen erop aan dat Israël – net als iedere andere seculiere staat – beoordeeld moet worden volgens de principes die in internationaal recht en daarom geen voorkeursbehandeling mag krijgen. Bijvoorbeeld, in zijn artikel, “Hebben Joden een Goddelijk Recht in het Beloofde Land?”, noemt John Piper het Joodse volk “een volk dat zich niet aan het verbond houdt” zonder goddelijk recht op het land dat onvoorwaardelijk beloofd is aan de nakomelingen van Abraham. Piper beweert dat “zowel de gezegende status van het volk en het privilege op het land afhankelijk zijn van Israëls naleving van het verbond dat God met haar gesloten heeft” (ibid). Deze conclusie is alleen in overeenstemming met de Schrift als een allegorische methode van interpretatie wordt gebruikt, omdat Brit bein Ha-Betarim, het verbond “tussen de delen” (Gen. 15) duidelijk een onvoorwaardelijk verbond was, waarop de apostel Paulus later een beroep deed om om de doctrine van “rechtvaardiging door geloof” uit te leggen. Verbondstheologen zeggen soms dat het Mozaïsche verbond een “addendum” of “codicil” was op dit eerdere en meer fundamentele verbond. Als dit waar is, hoe kunnen zij dan beweren dat het Joodse recht op het land daardoor voorwaardelijk is geworden? Heeft God onvoorwaardelijk gezworen om het beloofde land aan de nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob te geven, of deed Hij dat niet? Als Hij dat deed, waarom dan het voorwaardelijke verbond van Sinai dat 400 jaar later werd gegeven? Om de vraag anders te stellen anders gezegd, belooft God onvoorwaardelijk redding aan hen die op Hem vertrouwen, of is is redding afhankelijk van iets dat wij toevoegen aan Gods werk? Is redding door genade door geloof alleen of is het door genade door geloof plus goede werken? Dr. Piper stelt dat sinds het Joodse volk een “verbondsbrekend volk” is, zij geen goddelijk recht hebben op het land. In overeenstemming met de leer van de Verbondstheologie, moet hij dan beweren dat 1) verlossing in Christus het soevereine werk van God is en 2) de Mozaïsche Wet (of tenminste een deel ervan) nog steeds functioneert in het leven van de Christen. Maar laten we even reëel zijn. Hoeveel “christenen” overtreden de geboden van de morele wet van God? Hoeveel overtreden het allereerste gebod, namelijk om de HEERE God liefhebben met heel hun hart, ziel, verstand en kracht? En hoevelen overtreden het tweede grote gebod om anderen lief te hebben zoals zij zichzelf liefhebben? Als christenen tekortschieten in het naleven van deze geboden, verliezen zij dan hun erfenis in de komende wereld? Zijn zij onderworpen aan dezelfde vervloekingen die zijn opgelegd door het verbond gemaakt bij Sinaï? Als zulke theologen consistent willen zijn met betrekking tot deze vragen, zouden zij moeten bevestigen dat zij dat doen. Christenen zijn, net als Joden, onderhevig aan het verlies van de zegen omdat zij de voorwaarden van het verbond met God verbreken, en de zekerheid van redding is daarmee in in gevaar gebracht…

Verbondstheologie (en de vervangingstheologie die het impliceert) is een gevaarlijke en valse doctrine die consequent heeft geleid tot antisemitisme en valse eschatologische opvattingen. Vervangingstheologie maakte deel uit van de theologische rechtvaardiging van Hitlers holocaust van het Joodse volk (die zelf de logische voltooiing was van het antisemitisme van Maarten Luther). Net zoals wij geloven dat God Zijn beloften aan de Kerk zal nakomen, geloven wij dat Hij Zijn beloften zal nakomen aan nationaal Israël – inclusief het toekomstige herstel van Israël als het “hoofd der volken” tijdens het koninkrijk van God op aarde. Elke theoloog die etnisch Israël beschouwt als een mislukt sociaal experiment dat werd verdrongen door de Kerk is anti-(in plaats van) Israël (of erger nog, anti-Joods), ongeacht welke retorische middelen worden gebruikt om dit sentiment te verfijnen.

Wanneer de HEERE Jesjoea terugkomt op aarde, gaat Hij rechtstreeks naar nationaal Israël, en naar Jeruzalem in het bijzonder. Daar zal Hij eindelijk worden ontvangen als Israëls Koning en Verlosser en zal Hij regeren tijdens het beloofde Duizendjarige Rijk. De Vierde (d.w.z. Duizendjarige) Tempel zal worden gebouwd (Ezech. 40-48) en de volken zullen naar Jeruzalem komen om hulde te brengen aan de HEERE, de God van Israël. Alle volkeren zullen het feest van Sukkot vieren, en zij die weigeren zullen door droogte worden geteisterd (Jes. 4:2-6; Zach. 14:17-18).
Gebruikmakend van analogische redeneringen, moeten Verbondstheologen aannemen dat Jezus op dit moment gezeten is op de troon van David…. Er is geen “toekomstige vervulling” van Israëls herstel, geen “Messias” van het Joodse volk, etc., omdat de Kerk zelf Israël is. Als op een dag nationaal Israël zich zal keren en Jezus zal aanvaarden als hun Messias en Koning, zal de Kerk gerechtvaardigd worden, en “de eersten zullen de laatsten zijn”. laatste zijn.” Meer kun je niet zeggen over etnisch Israël, althans vanuit dit perspectief….

De manifestatie van het Koninkrijk van God op aarde is niet alleen geestelijk (d.w.z. in de harten van van hen die geloven) maar ook fysiek. Er is een komende dag van Verdrukking en Verlossing voor het Joodse volk in Israël. Inderdaad, Jeruzalem is de meest voorkomende plaatsnaam in de Schriften, die meer dan 800 keer wordt genoemd. Jeruzalem is ook de naam van het komende paradijs van God dat neerdaalt op de aarde na de duizendjarige heerschappij van de Messias (Openb. 3:12, 21:2,10). Kortom Jeruzalem – zowel geestelijk begrepen als fysiek – was, is en zal zijn waar HET GEBEURT!

[VERTAALD UIT HET ENGELS MET DEEPL]

https://www.hebrew4christians.com/Articles/Christendom/christendom.html 1/16

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *