Het Verbond met Abraham – Bijbelse Theologie #5

Dit is deel 5 van de nieuwe serie Bijbelse Theologie, gebaseerd op “Bij de Bron” van Dr. P. ten Have.

Het uitgangspunt van dit gedeelte vinden we in Hebreeën 11:8

“Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats die hij ter erfenis zal ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.”

A. Notities bij de tekst.

Genesis 12:1
De roeping van Abraham vond plaats in Ur. (Gen. 11:31; 15:7; Hand 7:2) De tekst in Genesis 12 werd daarom door de Statenvertaling niet letterlijk vertaald maar met de voltooid verleden tijd, “had gezegd.” Letterlijk echter: God sprak. De roeping uit het land, de familie, en het gezin of stamverband naar het land wordt dus hier herhaald. Onder leiding van Terach is Abraham al bijna bij zijn eindbestemming aangekomen. Na de dood van zijn zoon Charan wilde Terach echter niet ver reizen. Pas na de dood van zijn vader krijgt Abraham de bevestiging van zijn roeping en trekt naar Kanaän.
12:2
God belooft een drievoudige zegen. In de eerste plaats dat uit Abraham een groot én gezegend volk zou voortkomen. In de tweede plaats dat Abraham een grote naam zou krijgen onder de volkeren, namelijk de erkenning van die zegen. Maar tevens de opdracht om tot een zegen te zijn. In de derde plaats is de houding die men tegenover Abraham en het volk Israël inneemt, beslissend voor het lot van volkeren en individuen. Daar staat tegenover dat de zegen van Abraham zich over alle mensen zal uitbreiden.
12:4
Abraham was 75 jaar oud, dat wil zeggen hij is op middelbare leeftijd.
12:5
Abraham (vader van een menigte volkeren), die hier nog Abram (grote vader) heet, is de zoon van Terach. Hij had twee broers: Nachor en Charan. Na de dood van zijn vader Terach en van zijn broer Charan trekt Abraham op naar Kanaän. Nachor is vermoedelijk achtergebleven in Ur. Later horen we van zijn zoon Bethuël, die de vader zou worden van Rebecca.

Genesis 15:1
God Zelf wordt hier het schild van Abraham genoemd. Hij zou Abraham tegen onheil beschermen.
Twee vertalingen zijn mogelijk voor het volgende: God is ook het loon van Abraham, of er wordt bedoeld: “uw loon zal zeer groot zijn.” In beide gevallen gaat het erom dat God beloning geeft voor de gehoorzaamheid van Abraham. Dat loon is ofwel God Zelf is zijn loon – d.i. de relatie in geloof en liefde met God – , of God belooft hem te belonen met iets bijzonders. (Wellicht met de geboorte van Izaak.)

15:2
in Genesis 12 gaat het om de inhoud van de zegen die Abraham zou ontvangen. Nu horen we de bevestiging dat het inderdaad zal gebeuren. In het tweede vers staat nadrukkelijk hoe het gebeuren zal. Als Abraham geen zoon had gekregen, en Lot, zijn aangenomen zoon, een andere weg is gegaan, zal alleen een knecht van Abraham nog de erfgenaam kunnen zijn. En daarmee ook de erfgenaam van de zegen van Abraham.
15:6
Het geloof van Abraham is hier niet heel in het algemeen zijn vertrouwen op God, want dat blijkt al uit het feit dat hij inderdaad gaat naar het land dat God hem zou tonen. Het geloof hier is nadrukkelijk verbonden met het vertrouwen op Gods beloften. Dat vertrouwen in Gods woord staat gelijk aan het vervullen van Gods rechtvaardige eis. Daarom wordt het geloof “gerekend tot (of: als) gerechtigheid.”
15:9
Bij plechtige contracten werden verschillende offerdieren in tweeën gesneden en de helften tegenover elkaar gelegd. In de eerste plaats betekent dat, dat beide partijen bij elkaar horen zoals de beide helften van de geslachte dieren. Ten tweede houdt het de uitspraak in, dat degene die de overeenkomst verbreekt het lot over zich afroept van het offerdier. “Zo ik het verbond verbreek, moge God mij doen wat aan deze offerdieren gedaan is.”
15:12
De dikke duisternis is een symbool van de verdrukking van het nageslacht van Abraham in Egypte.

B. Samenvatting

De roeping van Abraham leidt tot een zware beproeving. Alleen in geloof is Abraham in staat deze beproeving te verstaan. Geloof komt hier vooral naar voren als het betrouwbaar achtte een van een ander. Abraham accepteerde met vaste zekerheid datgene wat hij niet kon zien en hem zelfs onmogelijk scheen. In dit vreemde land verwacht Abraham Gods zegen; nog zonder kinderen verwacht hij toch nageslacht; als een vreemdeling te midden van de volkeren verwacht hij tot een zegen te zullen zijn voor alle volkeren.
Dat dit vertrouwen wordt gerekend tot gerechtigheid betekent, dat God dit en dit alleen ziet als de juiste houding van een mens tegenover Hem. Dat is eveneens de hoofdzaak van het christelijk geloof, dat in Romeinen 4 wordt verbonden met dezelfde hoop en aanvaarding van de belofte, en in de brief van Jacobus wordt gezien als de wortel van de gehoorzaamheid. De gehoorzaamheid van het geloof houdt in dat we niets van onszelf maar alles van God verwachten ondanks alles wat we ervaren, maar vervolgens ook getrouw leven in overeenstemming met Gods wil – wat alleen kan voor zover de verwachting van de inlossing van Gods beloften bij ons voorop staat.
De uitverkiezing van Abraham moet leiden tot de formatie van een volk dat geheel en al vanuit dit geloofsvertrouwen zou leven. God wilde dit volk opvoeden tot Zijn eigen volk, als getuige van Zijn karakter en het als voorbeeld stellen voor de hele mensheid. Het verbond dat God nu met Abraham sluit is dan ook de kern van het bestaan van Israël en de hoofdzaak van haar getuigenis tegenover de wereld. God schenkt de mens Zijn zegen uit volkomen soevereine genade; en de mens aanvaardt die genade en leeft daar uit – in geloof.

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *