In Genesis 1:27 lezen we:
En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.
Op zichzelf genomen is dit geen gebod. Maar we vinden in de joodse traditie een verband tussen de opdracht de naaste lief te hebben als jezelf (Leviticus 19:18) en deze tekst uit Genesis.
Rabbi Akiva zei: “het vers, heb je naaste lief als jezelf, is een groot principe van de thora.”
Ben Azai zei: “het vers, toen God de mens schiep, schiep Hij hem in Zijn beeld (Gen. 5:1), is zelfs een nog groter principe.
De naaste lief te hebben is een gebod, een goddelijke opdracht, die verbonden is met een theologisch feit, dat God de mens heeft geschapen in Zijn beeld. Vrijdenkers hebben de neiging om hiertegen te protesteren. Het liefhebben van de naaste op grond van een gebod kan toch geen authentieke vorm van liefhebben zijn. Dat is waar als het liefhebben iets te maken zou hebben met emoties of gevoelens. Je kunt je gevoel nu eenmaal niet gebieden, omdat het niet onder je controle valt. Vrijdenkers menen dat liefde voor de naaste spontaan uit het innerlijk van een mens moet voortvloeien, en berust op respect voor een persoon. Dat lijkt een uitwerking te zijn van een gedachte van Immanuel Kant, die ook meende dat respect voor de persoon een feitelijk gegeven was in het morele leven van mensen.
De rabbijnse traditie ziet dat anders. De liefde voor de naaste – die bestaat in concrete daden van ondersteuning – is alleen maar mogelijk wanneer ze wordt gemotiveerd en gevoed door het besef dat de mens in Gods beeld geschapen is. Zonder dat inzicht kan de naastenliefde alleen maar falen. Vanwaar het besef dat wij verplicht zijn onze naasten bij te staan? Vanwaar het idee dat een ander respect verdient? Het leven van een mens is immers op kosmische schaal te verwaarlozen. Een mens is niet veel meer dan een biologische machine, een massa beenderen, zenuwen en spieren. Waarom zou de mens een uitzondering zijn te midden van dieren en insecten?
Daarom is het besef dat de mens naar het beeld van de Schepper van hemel en aarde is gemaakt, van zo groot belang. Hoe klein en onbelangrijk wij ook maar zijn in de kosmos, toch zijn we het hoogtepunt van Gods Schepping. De waardigheid die een mens ontvangt op grond daarvan gaat alle andere waardigheden te boven. Dat is wat Ben Azai bedoelde toen hij zei dat het feit dat de mens in het beeld van God geschapen is nog een groter principe is dan “heb je naaste lief.” De opdracht om de naaste lief te hebben volgt de hoge waardigheid die de Torah aan de mens toekent.
Maar waarom heeft het de vorm van een gebod? Zonder het gebod en zonder het besef dat alle mensen in Gods beeld zijn geschapen, heb ik in de eerste plaats geen dringende motivatie. In de tweede plaats zou ik zelf kunnen selecteren, en de betekenis van het begrip naaste kunnen inperken naar believen. De naaste liefhebben wordt dan vooral de eigen familie bijstaan. Maar misschien nog belangrijker, het gebod brengt mij ertoe om, wanneer het nodig blijkt te zijn, tegen mijn eigen belangen in te handelen. Het gebod geeft houvast aan mijn “geweten” (mijn goede neiging, de jetzer hatov) om in alle omstandigheden voor iedereen die als mijn naaste verschijnt het goede te doen.
De rol van emoties en de spontaneïteit in het morele leven wordt door de kinderen van de Verlichting overschat.