Mijn christelijk geloof en de Torah

Wat zijn de centrale stellingen van het christelijk geloof? Ik zou het volgende willen voorstellen:

1. De vleeswording van God in Jezus.
2. Het plaatsvervangende offer van Jezus voor de zonden van de wereld.
3. De opstanding van Jezus uit de dood.

Hoewel deze stellingen niet tot het Jodendom spreken, werken ze heel overtuigend
voor de volkeren. Zij zijn het symboolsysteem voor het overbrengen van de kennis van Israëls God naar de wereld, en dat is het positieve ervan. Voor de meeste christenen zijn deze beweringen natuurlijk meer dan symbolen. Ze verwijzen naar “religieuze gebeurtenissen”  waardoor ontelbare miljoenen mensen dicht bij God zijn gebracht. Maar, door ze als gebeurtenissen in de geschiedenis op te vatten, ligt er een claim van onweerlegbare waarheid op deze stellingen waarin ik niet kan meegaan. Ik begrijp het symbool, maar accepteer niet de historische waarheid ervan omdat dat een absolute claim is tegenover het Jodendom.

Mijn vraag is of orthodoxe Joden, Messiaanse Joden of Noachiden, die trouw blijven aan Israëls Torah, een manier zouden kunnen vinden om met de christelijke dogmatische claims positief om te gaan.   Zijn deze Christelijke symbolen op te vatten als een, zij het dan vervormde, manier om waarheden van de Torah te laten klinken in een niet-joodse wereld?

Ik geloof dat, hoewel ik de waarheid van deze symbolen niet langer rechtstreeks kan claimen, ik ook niet hoef aan te dringen op hun onwaarheid als symbolen. Ik kan de historische waarheid ervan niet langer bevestigen omdat dat alleen kan vanuit het standpunt van het christelijk geloof, een standpunt dat ik niet langer deel. Toch hoef ik niet aan te dringen op hun onwaarheid, omdat hun boodschap nu niet door mainstream kerken gebruikt wordt om het Joodse geloof te ondermijnen en omdat de inhoud mij ertoe brengt de zinvolheid ervan te (blijven) overwegen.

Als God ervoor gekozen heeft om het verbond open te stellen voor de naties en dit gedaan heeft door Jezus, zoals geïnterpreteerd door Paulus en anderen, dan kan God dit bereikt hebben in de vorm van religieuze concepten waarvan het christendom (ten onrechte, maar ook noodzakelijk) ook beweert dat ze als gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. De verslagen van deze gebeurtenissen klinken vreemd in Joodse oren, maar door het Oude Testament te onderzoeken, kunnen we ontdekken dat ze niet zo vreemd zijn als we misschien dachten.

1. Incarnatie. Hoewel het vrijwel zeker geen onderdeel was van de leer van Jezus, rabbi en profeet van Galilea, werd de bevestiging dat God of Gods “Woord” een menselijke vorm aannam in de Nazareeër na Jezus’ dood een centraal onderdeel van het christelijke kerygma.

De overgrote meerderheid van de Joden in die tijd die Jezus kenden, verwierpen deze bewering, waarschijnlijk omdat ze geen bijzondere reden vonden om het te accepteren. Jezus kan een opmerkelijke rabbi geweest zijn; hij kan zelfs een profeet geweest zijn, zoals veel Joden blijkbaar geloofden (Marcus 8:22; Matt. 21:6), maar er was gewoon geen bewijs voor een aanspraak op goddelijkheid.

Wat verkondigd wordt in de Christelijke doctrine van incarnatie (in haar verschillende variaties) is zeker niet dezelfde boodschap die we in de Torah vinden.

Maar de incarnatie kan als symbool anders worden gelezen. De uitspraak: “en het Woord is vlees geworden”, hoeft niet gelezen te worden als de msyterieuze menswording van God. Is er niet een goede reden om te zeggen dat dit “Woord” niets anders kan zijn de eeuwige Torah, en de “incarnatie” beter kan worden begrepen als de “belichaming” van die Torah in een geheel en al menselijk leven? Daarom “representeert”  Jezus God tegenover de mensen, omdat hij geheel en al de Torah leeft, doet en “is”.

2. Plaatsvervangende verzoening. Deze interpretatie van Jezus’ dood als een verzoening voor de zonden van de wereld is vreemd en blijft vreemd voor Joden die geloven dat het probleem van de zonde al in de Torah was behandeld. Het is ook zeker niet de interpretatie die Jezus zelf aan zijn naderende sterven gegeven heeft. De Torah, samen met latere gezaghebbende commentaren, schetst wat voor mij het juiste levenspad, het middel tot berouw en de vergeving van zonden is. De  heidenen hadden tot de Torah kunnen komen door zich tot het Jodendom te bekeren. Ofwel als mensen die het geloof van Israël delen ofwel als Christenen die zich op de Torah oriënteren, ofwel door zich aan te sluiten bij het Joodse volk door bekering en besnijdenis.

De leer van de verzoening werkt niet in de context van de Torah; het is in feite overbodig voor degenen die een voorafgaand en eeuwig werkzaam middel van vergeving hebben gekregen. De volkeren hebben daarin het genademiddel gevonden dat hun door Israëls God gegeven was. Is dat erg?

Misschien. Het is een gevaarlijke doctrine als het de grondslag levert voor de stelling dat Joden Christus nodig hebben en zonder hem geen verzoening kunnen ontvangen. Dan wordt opnieuw de bekering van de Joden een belangrijke missie van de Kerk. En dit gevaar ontstaat als we niet langer nadenken over het symbool – dat de volkeren in Jezus’ leven en sterven de verzoening van God hebben ontvangen – maar als een historische gebeurtenis – die de waarheid van het Jodendom, van de Torah dus, opzij zet.

3. Opstanding. Opnieuw moet ik benadrukken dat de meeste Joden uit die tijd geen reden zagen om de verkondiging dat Jezus uit de dood was opgewekt te accepteren. Al degenen die rapporteerden dat ze de opgestane Christus hadden gezien, maakten al deel uit van zijn volgelingen.

De tekst van het Nieuwe Testament lijkt ons te vertellen dat de opgestane Christus duidelijk zichtbaar was, maar alleen voor degenen die keken met ogen die door het christelijk geloof al bepaald waren. Paulus was misschien de uitzondering, maar hij had een visioen, een religieuze ervaring die heel anders was dan de opstandingsverschijningen die elders beschreven worden. Toegegeven, hij noemt het samen met hen als één van een reeks verschijningen, maar zijn beschrijving van wat hij zag onthult de speciale aard van zijn ervaring. Is het denkbaar je geloof te baseren op een visioen?

Visioenen zijn zeker geldig voor degenen die ze hebben, maar door hun aard kunnen ze hun geldigheid niet aantonen voor anderen die er geen toegang toe hebben. Vandaag de dag is er voor Joden niet meer reden om het nieuws over Jezus’ opstanding als waar aan te nemen dan toen.

Ik kan het Christelijke opstandingsgeloof niet langer delen – dat is de waarheid van mijn autobiografie -, maar ik heb er geen moeite mee om te accepteren en te vertalen in mijn eigen theologische symbooltaal, dat de opstanding een essentieel feit is voor hen die het zo nodig hebben om het te horen, omdat ze geen oren hebben voor de directe toegang tot de Torah. In deze verkondiging hebben de volkeren leren kennen wat Joden al weten en wisten, namelijk de trouw van God die Israël keer op keer uit de dood tot leven heeft gewekt.

Daarom kan ik het symbool van de opstanding, het religieuze concept van de overwinning op de dood, de lofzegging voor een God die voorbij de dood handelt verkondigen in de kerk, omdat het symbool in mijn ogen uiteindelijk spreekt van de opstanding van het Joodse volk, en omdat het verwijst naar de opstanding van de doden in de toekomst. Maar niet omdat ik het als een historisch feit kan bevestigen – wat dan onmiddellijk een absolute scheiding tussen het Christendom en het Jodendom zou bewerkstelligen. De opstanding als historisch feit betekent de weerlegging van alles wat Israël van God ontvangen heeft.

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom, Persoonlijk, polemiek, Torah. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *