Streven naar geestelijke macht – ontmaskering van de gevaarlijke mystiek in de charismatische beweging

Kwantummechanica en geestelijke macht – het moet “alledaags” worden. De wondertekenen van het Nieuwe Testament worden met een quasi-metafysica verklaard. En wij zullen nog grotere dingen doen: een orkaan tot bedaren brengen door te spreken? Illusies over de “macht” waarover Christenen beschikken, mits met de juiste instelling. Name it and claim it! Dit “Christendom” vernielt het getuigenis van de Messias in deze wereld. Een weerlegging:

 

Theologische Autobiografie #1 – het begin

In deze aflevering bespreek ik mijn tijd in de Vergadering, de ontmoeting met het Jodendom en de toewijding aan de filosofie. Het speelt zich allemaal af tussen 1967 en 1980.

Ik wil in deze afleveringen vanuit een persoonlijk gezichtspunt mijn geloofsweg kritisch bezien. Vooral vanwege het grote aantal breuken die ik heb doorgemaakt: met de Vergadering, met de Doopsgezinden, met de Hervormde Kerk. Waarom die rusteloosheid in mijn denken? Op afstand lijkt het te slingeren van Darby naar Tillich, van Rasjie naar John MacArthur via Barth, van Menno Simons naar de Confessionele Beweging. In werkelijkheid is er sprake van groei, van het doormaken van de consequenties van een bepaald theologisch gezichtspunt en dan de ontdekking dat je positie niet tegen kritische reflectie bestand is. De rode draad is dus niet gelegen in een geloofsovertuiging die vast en stevig bleef, maar in de noodzaak om filosofische verantwoording af te leggen van mijn standpunten. De filosofie bepaalde het temperament waarmee ik door dit alles heen ging.

Op deze manier hoop ik te ontdekken wat mijn eigenlijke identiteit is, waar ik nu werkelijk sta – en hopelijk waar ik door al deze veranderingen heen altijd al gestaan heb.

De sabbat van de Schepper en de mens – meditatie over de Sabbat als het primaire gebod

Waarom wordt de mens vanaf het begin onder het gebod geplaatst? Waarom wordt de relatie tussen de mens en God vervolgens niet bepaald door een gebod waarin die relatie rechtstreeks aan de orde komt, zoals in het gebod om de Here lief te hebben, maar in een verbod om een bepaalde vrucht van een bepaalde boom te eten?

Deze twee vragen komen voort uit een veronderstelling, namelijk dat de relatie met God en de relatie tot het gebod twee verschillende relaties van de mens betreft. Het is opvallend echter dat in het boek Genesis het gebod om God lief te hebben uit Deuteronomium 6 helemaal niet voorkomt. Het wordt niet expliciet gegeven. Mijn verklaring daarvoor is dat de strekking van dit gebod zichtbaar wordt in de twee geboden die we bij de schepping van de mens aantreffen. Het eerste gebod geeft de mens de toegang tot de wereld: “van elke boom in de hof mogen jullie vrijelijk eten.” Het impliceert dat de schepping waarin de mens zich bevindt niet zijn eigendom is. Alleen door een genadig toestemming kan de mens gebruik maken van alles wat hem in leven houdt. Het eerste gebod bevrijd de mens van het dierlijke bestaan waarin hij als een natuurwezen door het volgen van zijn natuurlijke impulsen zich zijn voedsel toe-eigent. Deze toelating is een bevrijding waarin de menselijke persoon niet langer samenvalt met zijn biologische behoeftigheid. Voeding als het aannemen van een welwillend geschenk is iets anders dan het bevredigen van een dominante drift.

Maar ook het verbod om juist van deze ene, concrete boom te eten, is een vorm van genadige bevrijding. In het verbod wordt de mens genadig binnen zijn grenzen gesteld. Onvermijdelijk betekent dat ook onderwerping, gehoorzaamheid, begrenzing van de vrijheid. Die vrijheid wordt niet door zichzelf er zelfs niet door de vrijheid van een ander begrensd. De vrijheid van de mens is immers geen blinde drift, vergelijkbaar met een kracht die alleen door een obstakel wordt tegen gehouden. Juist ook bij het verbod en de begrenzing van de vrijheid die dat met zich meebrengt, wordt de mens bevrijd van zijn natuurlijke bepaaldheid. Het menselijk bestaan is geen onderworpenheid aan innerlijke impulsen, maar een vrij antwoord op een spreken dat van boven komt. Door aangesproken te worden met het verbod, wordt de mens niet alleen met een begrenzing geconfronteerd, maar juist verhoogd. Het is de heerlijkheid van de mens om horende een gebod te gehoorzamen, en niet innerlijk van meet af aan door het doel van het verbod bepaald te zijn. Een wezen dat horende gehoorzaamt is een vrij wezen. Zo bezien werken het gebod en het verbod samen om de mens boven zijn animale natuur uit te heffen. De eerste twee imperatieven van de mens, namelijk vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen, drukken een bestaan uit dat de mens met de dieren deelt. Het zijn toegestane uitingen van de natuurlijke mens. Het besef van de toelating en de aanvaarding van de grens maken de mens tot een vrij wezen, dat kan optreden als de gesprekspartner van de Schepper.

Vrijheid van de mens is dus alleen mogelijk in het gebod waardoor de schepper ons bindt aan de wereld, en het verbod waarmee de  schepper ons bindt aan Hemzelf. In deze vrijheid is de mens geroepen om even beeld Gods te zijn. Man en vrouw samen zijn gericht op de heiliging van de gehoorzaamheid aan God gebod, en alleen zo kan er sprake zijn van een werkelijk geestelijke vrijheid.

Het lijkt mij dat we dit dubbele karakter van Gods wil tegenover de mens, die hij gebiedt en vrijheid schenkt, boven alles vinden in het gebod van de sabbat. Sabbat heeft beide kanten. Als gebod betreft het de bereidheid om het afzien van menselijke bezigheden, het rusten van het eigen werk, als een uitdrukking van bevrijding te zien. Het is het uiterste gevolg van de gedachte dat de mens naar beeld en gelijkenis van God geschapen is. God Zelf immers rustte op de zevende dag van het werk dat Hij geschapen had om het te (vol-) maken. In zijn positie als Gods representant (beeld) en voorzien van de noodzakelijke geestelijke eigenschappen (gelijkenis) is de mens in staat om in een zuiver symbolische gedaante de volle vrijheid te ervaren. Daartoe strekt dan ook het verbod, dat alleen maar de uitwerking is van het gebod om te rusten, om af te zien van een eigenzinnig ingrijpen, om afstand te nemen van behoeften en zorg, en zuiver tegenover de schepper te gaan staan.

Daarom is het vieren van de sabbat een symbolische uitdrukking van de vrijheid die God Zelf voor zich heeft genomen, en dus ook een vrijheid die Hij aan Zijn schepsel heeft gegeven, en, omdat Hij het de mens gegeven heeft, voor die mens ook een verbod. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat de mens tot het vieren van de sabbat geroepen is. Alle andere geboden worden door het gebod van de sabbat verklaard het gehele doen en laten van de mens wordt bepaald door die ene bijzondere dag van de uitzondering. En omdat de sabbat ook het doel is van de geschiedenis, de volma-King immers van de schepping, geeft de sabbat zin aan alle andere dagen die niet door het gebod bepaalt zijn. De institutie van de sabbat bepaalt het karakter van de werkdagen.

Wat is dan die symbolische strekking van de sabbat? God gebiedt de sabbat aan de mens, in eerste instantie en in zijn bijzondere vorm aan Israël, maar dat Israël is pas pro toto de mensheid. Voor de volkeren maakt niet uit of de sabbat op Israëlitische, of joodse of christelijke wijze gevierd wordt, misschien zelfs met de verschuiving naar de zondag. Op de sabbat accepteert de mens dat God de betekenis en het doel van het menselijk bestaan in zijn eigen hand genomen heeft, en dat het daarmee aan de hand van van de mens onttrokken is. God gebiedt de mens zijn eigen wil en werken op te geven, zijn eigenmachtige willen en werken op te schorten, zijn geloof in zijn zelfbeschikking af te leren. De sabbat is waarachtig de dag, dat wil zeggen een tijd die niet aan de mens toebehoort, zodat opnieuw door geboden en verboden de mens tegenover God waarachtig, met lege handen en dat wil zeggen vrij kan komen te staan.

Robbert Veen, 10 februari 2023

Gebod en vrijheid in de sabbat

Waarom wordt de mens vanaf het begin onder het gebod geplaatst? Waarom wordt de relatie tussen de mens en God vervolgens niet bepaald door een gebod waarin die relatie rechtstreeks aan de orde komt, zoals in het gebod om de Here lief te hebben, maar in een verbod om een bepaalde vrucht van een bepaalde boom te eten? Wat is het eerste gebod binnen de schepping? Doorgaan met het lezen van “Gebod en vrijheid in de sabbat”

Implicaties van Postmissionair Messiaans Jodendom voor christelijk geloof en christelijke praktijk – door Bruce Stokes

Mark Kinzer’s, Postmissionary Messianic Judaism: Redefining Christian Engagement with the Jewish People verklaart en verwoordt een van de meest urgente kwesties van de messiaanse beweging in relatie tot de kerk.

Doorgaan met het lezen van “Implicaties van Postmissionair Messiaans Jodendom voor christelijk geloof en christelijke praktijk – door Bruce Stokes”

Joods Christendom zonder het rabbinaat – Matthew Sichel tegen Mark Kinzer

Matthew Sichel verwerpt de positie van Mark Kinzer dat een Messiaans Jodendom een Rabbijns Jodendom kan zijn:

“Wellicht als een overreactie op de gedwongen “Gentilisatie” van Joodse bekeerlingen tot het Christendom, stelt het post-missionaire Messiaanse Jodendom voor om ondanks de eenheid tussen niet-Joodse christenen en Messias-belijdende Joden toch een eigen Joodse identiteit te benadrukken. Doorgaan met het lezen van “Joods Christendom zonder het rabbinaat – Matthew Sichel tegen Mark Kinzer”

Partnerschap met Torah

Partnerschap met Torah
Dr. Rabbijn Steven Sager

De persoon die de zegen uitspreekt na een gedeelte van de openbare Torah-lezing pakt de handvatten van de boekrol vast en reciteert: Gezegend bent u… die ons Torat emet, de Torah van de waarheid heeft gegeven. Het tweevoudige ritueel van het publiekelijk verkondigen en persoonlijk opeisen van Torah demonstreert ritueel de dynamische, meer dan vertaalde betekenis van Torat emet.

Een Torah van waarheid is geen Torah van feiten. Waarheid, emet, betekent aan de Hebreeuwse wortel ook “betrouwbaar” en “betrouwbaar”. Torat emet wordt niet gedefinieerd door strikte, contextueel gebonden betekenissen. Torah wordt eerder emet in het partnerschap tussen het oude woord en de lezers die zich inzetten voor Torah als het betrouwbare vocabulaire van het voortdurende, zich ontvouwende Joodse bewustzijn en de verbeelding. Torat emet – Torah die betrouwbaar, beproefd en waar is – wordt voortgebracht door voortdurende gemeenschappen die ernaar streven de wereld begrijpelijk te maken door gesprekken tussen levende ervaring en de oude Torah-tekst.

Nahmanides’ ontwikkeling van het principe: “Doe wat juist en goed is”.
Een voorbeeld van het proces om de tijdloze tekst te verbinden met een actuele lezing kan worden ontleend aan Nahmanides’ (13e eeuw, Spanje) Tora-commentaar op Deuteronomium 6:18:

וְעָשִׂיתָ הַיָּשָׁר וְהַטּוֹב בְּעֵינֵי יְ-הוָה…. Doe wat juist en goed is in de ogen van de Heer…
Volgens de duidelijke betekenis (peshat), zei Nahmanides, verwijst de zin alleen naar gedrag met betrekking tot Gods uitdrukkelijke geboden. Vervolgens haalde hij de leer van Talmoedische voorouders aan dat recht en goed niet alleen verwijst naar geboden, maar naar die handelingen die zorgen voor een coherent leven binnen de bevolen gemeenschap. Om een hedendaagse illustratie te maken, het eren van tantes en ooms is goed en juist, zelfs zonder een specifiek gebod.

Nahmanides paste vervolgens dit “grote principe” van leven “buiten de expliciete maat (לפנים משורת הדין)” van de tekst toe op het leven in zijn eigen kosmopolitische wereld. Juist en goed, leerde hij, beschrijft al het juiste menselijke gedrag dat volgt uit de noodzakelijkerwijs beperkte Torah-gedragsvoorbeelden:

לפי שאי אפשר להזכיר בתורה כל הנהגות האדם עם שכניו ורעיו… ותקוני הישוב והמדינות כלם.

Want het is onmogelijk om in de Torah alle aspecten van iemands interactie met de mensheid te vermelden… in alle samenlevingen en landen. In de geest van Nahmanides, die het belang benadrukt van de waarheid van de Torah binnen een gemeenschap, stel ik voor dat Torat emet zich manifesteert wanneer de oude tekst – fysiek en metaforisch – wordt vastgehouden in de levende greep van degenen die toetreden tot de gemeenschap van vorige, huidige en toekomstige generaties Torah-vertolkers.

Het idee van God volgens Jordan Peterson

Wat betekent “God” in filosofische en psychologische zin? Dat is de eerste hypothese: een filosofisch of moreel ideaal manifesteert zich eerst als een concreet gedragspatroon dat kenmerkend is voor één individu. En dan is het een geheel van individuen, en dan is het een abstractie van dat geheel, en dan heb je de abstractie, en die is zo belangrijk.

Dit is een politieke implicatie: Een van de debatten tussen het vroege christendom en het late Romeinse Rijk was de vraag of een keizer al dan niet God kon zijn, letterlijk kon worden vergoddelijkt en in een tempel kon worden geplaatst. U begrijpt waarom dat zou kunnen gebeuren, want dat is iemand aan de top van een zeer steile hiërarchie met een enorme hoeveelheid macht en invloed.

Het christelijke antwoord daarop was: verwar de specifieke soeverein nooit met het principe van de soevereiniteit zelf. Het is briljant. Je ziet hoe moeilijk het is om met zo’n idee te komen, dat zelfs de persoon die de macht heeft eigenlijk ondergeschikt is aan een goddelijk principe, bij gebrek aan een beter woord. Zelfs de koning zelf is ondergeschikt aan het principe. Wij geloven dat nog steeds, omdat we geloven dat onze premier ondergeschikt is aan de wet.

 

Wat de wet ook inhoudt, er is een beginsel waaraan zelfs de leider ondergeschikt is. Zonder dat kun je stellen dat je niet eens een beschaafde samenleving kunt hebben, omdat je leider onmiddellijk verandert in iets dat transcendent en almachtig is. Dat is zeker wat er gebeurde in de Sovjet-Unie, en wat er gebeurde in Maoïstisch China, en wat er gebeurde in Nazi-Duitsland. Er was niets voor de machtigen om zich aan te onderwerpen. Je wordt verondersteld ondergeschikt te zijn aan God. Wat betekent dat? We gaan dat idee verscheuren, maar dat betekent deels dat je ondergeschikt bent – zelfs als je soeverein bent – aan de principes van de soevereiniteit zelf.

Bible Lectures, p. 20