Dr. Nicholas Schaser, Israel Bible Center:
Wanneer de vijf koningen van de Amorieten oorlog voeren tegen de Gibeonieten, komen Jozua en de Israëlieten aan om hun bondgenoten bij Gibeon te steunen. En dan gebeurt er iets verbazingwekkends: “De zon stond midden aan de hemel stil en ging ongeveer een hele dag lang niet snel onder” (Jozua 10:13). Blijkbaar verlengde God de periode van daglicht zodat Jozua’s leger meer tijd had om de overwinning te behalen. Maar dat is niet alles. De goddelijke verandering van de sterrenbeelden was ook een symbolische daad die de overwinning van de Heer op de mindere goden van Kanaän aangaf.
Na zijn succesvolle veldtocht tegen de Amorieten richt Jozua zich tot God en zegt: “Wees stil, zon, te Gibeon; maan in het dal van Aijalon.” (Jozua 10:12). Op Jozua’s verzoek “stond de zon (השמש; shemesh) stil, en de maan (ירח; yareach) stond stil totdat de natie [van Israël] wraak nam op hun vijanden” (10:13). Hoewel de verlengde dag Israël in staat stelt te zegevieren over het Amoritische volk, is de gebeurtenis bij Gibeon ook een veroordeling van de goden van dat volk. Veel van Israëls buren vereerden hun goden in verbinding met de zon en de maan – iets wat Mozes verbiedt, door te zeggen: “Als je naar de hemel kijkt en de zon (שמש; shemesh) en de maan (ירח; yareach) en de sterren, de hele hemelse schare, ziet, moet je je niet laten verleiden om je voor hen neer te buigen of hen te dienen. Deze heeft de Heer, uw God, aan alle [andere] volkeren gegeven” (Deuteronomium 4:19-20; vgl. 7:3). Dit Deuteronomistische verbod biedt de basis voor de interpretatie van het stilzetten van de zon en de maan voor Jozua als de verlamming van deze inferieure goden.
Meer steun voor deze lezing blijkt uit Jozua’s specificatie dat “de zon stil stond (דום; dom)” (Jozua 10:13). De Torah gebruikt dezelfde term met betrekking tot Gods overwinning op de mensen en goden van Kanaän. Nadat hij de Rietzee is overgestoken, richt Mozes zich tot God met de vraag: “Wie is er zoals U onder de goden (באלם; ba’elim)? Wie is als U, majestueus in heiligheid, ontzagwekkend in pracht en praal, die wonderen verricht? [Alle inwoners van Kanaän zijn weggesmolten. Angst en vrees vallen op hen; door de macht van uw arm zijn zij stil (דום; dom) als steen” (Exodus 15:11, 15-16). De stilte van de zon in Jozua’s tijd herinnert aan Mozes’ beschrijving van de inwoners van Kanaän – zowel menselijk als goddelijk – als verlamd van angst voor de macht van de Heer.
De stilstand van zon en maan stelt Israël in staat “wraak (נקם; naqam) te nemen op zijn vijanden” (Jozua 10:13) – een realiteit waarop Mozes zinspeelt in nog een ander lied aan God. In de vertolking van Deuteronomium 32:43 in de Dode Zee-rollen – de vroegste Hebreeuwse versie van het vers waarvan de terminologie parallel staat in de Griekse Septuaginta – verwijst Mozes naar God die wraak neemt op mindere goden: “Verblijdt u met [God], o hemelen; buigt u voor hem neer, alle goden (כל אלהים; kol elohim). Want hij wreekt (נקם; naqam) het bloed van zijn kinderen en neemt wraak (נקם) op zijn tegenstanders” (Deuteronomium 32:43). Deze Mozaïsche verklaring loopt vooruit op wat de Heer voor Jozua zal doen tegen de Amorieten. Door de zon en de maan stil te zetten, stelt de God van Israël Jozua niet alleen in staat om menselijke tegenstanders te verslaan, maar ook om alle goden van Kanaän te laten buigen voor de Allerhoogste.
Ik kwam ook nog twee video’s van je tegen over dit onderwerp.
Ik zie nog een andere mogelijke uitlegging. In Jozua 10 vers 11 staat dat belagers van Gibeon stierven door hagelstenen. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de zon niet scheen. Zou je dan ‘zon sta stil’ of ‘zon houdt stil’ dan ook zo kunnen uitleggen, dat er juist op die dag geen zon was (en geen maan) waar het vrij normaal is dat die wel schijnt?
Dan kom je wel in de problemen met vers 13b. Daarvan, en van vers 14, zou je dan kunnen denken aan een latere toevoeging aan het verslag, kennelijk overgenomen uit het ‘Boek der oprechten’.