THE PRE-CHRISTIAN TEACHINGS OF YESHUA – Lewis Keizer

Een nieuw boek, het tweede van vandaag. Het raakt opnieuw de kwestie waarmee ik nu worstel en die ik als volgt formuleerde:

Mijn aanhoudende probleem: een zuiver “joods”, d.w.z. talmoedisch messiaans jodendom, lijkt het belang van de persoon van Christus te verliezen. Wellicht vanwege het op Aristoteles gebaseerde middeleeuwse jodendom in de trant van Maimonides, waarop het moderne rabbijnse jodendom gebaseerd is. Het is dan eigenlijk een joodse jas met een klein evangelisch sjaaltje. Is het dan niet beter zuiver joods te blijven? (Met respect voor het evangelische Christendom als buurman – of verre nazaat.)
Een zuiver evangelisch messiaans jodendom lijkt een baptisten theologie te bevatten met een joodse aankleding – die dan ook afkomstig is uit de sfeer van het Talmoedisch, d.i. middeleeuws jodendom. In dat geval zit de joodse jas verkeerd op het evangelische lijf. Is het dan niet beter gewoon “evangelisch” te blijven? (Maar dan met respect voor het jodendom als buurman, als verre voorouder?)

Een voetnoot van het boek van Keizer formuleert het als volgt:

Het christelijk evangelie ontwikkelde zich uit de christologie van Paulus’ brieven, die in de Griekssprekende heidense kerken circuleerden een generatie voordat Marks evangelie werd samengesteld en vier decennia voordat de evangeliën van Mattheüs en Lukas verschenen. Wat Paulus “mijn evangelie” noemde, in tegenstelling tot die van de oorspronkelijke discipelen die de kerken bezochten, stelde Jesjoea voor als de goddelijke Heer en Heiland Jezus Christus – een concept dat de traditie van Jezus versmolt met de wonderbaarlijke gebeurtenissen en goddelijke geboorten van Hellenistische godheden.

De evangelieschrijvers zochten naar fragmenten uit de Joodse Schrift die als messiaanse profetieën van Jezus konden worden geïnterpreteerd, en leverden zo inhoud voor hun fictieve vertellingen. Mattheüs bijvoorbeeld paste gedeelten van Jesaja hoofdstuk 60 toe om zijn verhaal te ontwikkelen over de ster en de drie koningen uit het Oosten die eer bewijzen aan de pasgeboren Jezus: “Heidenen zullen komen tot Uw licht, en koningen tot de helderheid van Uw opgang … De schare der kamelen zal u bedekken, de dromedarissen van Midian en Efah; allen die uit Scheba komen, zullen goud en wierook brengen, en de lof van Hashem verkondigen.”

Dit werd toegevoegd aan de bijbelteksten dat God mijn Zoon uit Egypte geroepen heeft en dat de Davidische Messias in Bethlehem geboren zou worden, om het kerstverhaal te scheppen, maar ook om te laten zien dat de heidenen de ware Messias al eerder herkenden dan de Joden. De Evangeliën van Mattheüs en Lukas hebben hun volgorde van gebeurtenissen en reizen in Jesjoeas bediening overgenomen van de Marcanische volgorde. Toch is Markus onkundig van de Palestijnse geografie, architectuur, en vele andere dingen over u, de dromedarissen van Midjan en Efah; allen, die van Scheba komen, zullen goud en wierook brengen, en zullen de lof van Hashem verkondigen. Dit werd toegevoegd aan de bijbelteksten dat God mijn Zoon uit Egypte geroepen heef en dat de Davidische Messias in Bethlehem geboren zou worden, om het kerstverhaal te scheppen, maar ook om te laten zien dat de heidenen de ware Messias al eerder herkenden dan de Joden.

De Evangeliën van Mattheüs en Lukas hebben hun volgorde van gebeurtenissen en reizen in Jesjoeas bediening overgenomen van de Marcus-volgorde. Toch is Marcus onkundig van de Palestijnse geografie, architectuur, en vele andere dingen.”

En dan is er nog een detail zoals dit, waarin duidelijk wordt dat het een groot verschil maakt of we spreken over het grieks-talige evangelie van na het jaar 60 of de leringen van Jezus Zelf voor Zijn dood:

[De discipelen spraken over Jezus als] Meester Jesjoea. Mar was de titel waaronder hij bekend stond bij een talmied (leerling, later Grieks mathetes, en nog later Latijn discipulus, wortel van het Nederlandse “discipel”.

Een Joodse wijsgeer (Chacham), profeet, of geestelijk leider stond bekend als een Tzadik, rechtvaardig voor God. Een Joodse leraar in Torah-interpretatie stond in de tijd van Jesjoea bekend als een Rav, Rab, of “Grote”, Leraar. Het Rabbijnse Jodendom ontstond na 70 na Christus, toen zijn stichter Jochanan Ben-Zakkai ontsnapte aan het rampzalige beleg van Jeruzalem en een overeenkomst sloot met de Romeinse bevelhebber Vespasianus, dat hij in Yavne een Farizeïsche school mocht oprichten, op voorwaarde dat die geen opstandigheid zou onderwijzen. Vanaf die tijd zou een Joodse leraar opgeleid worden in de Farizeïsche interpretatie en bekend staan als een Rabbi, Rebbe “mijn Grote”, In het Evangelie van Marcus, dat waarschijnlijk vóór het Beleg van Jeruzalem eind 60 n. Chr. gecomponeerd is, noemt Maria Magdalena Jezus Rabboni, “mijn geliefde Grote”, maar in de drie Evangeliën die na het Beleg van Jeruzalem gecomponeerd zijn, wordt dit eenvoudig vertaald met “leraar” (Grieks didaskalos, later Latijn magister), wat anachronistisch impliceert dat Jesjoea bekend stond als een Rabbi.

En dan zijn er nog vele “correcties” van ons welbekende teksten, zoals dit uit het Onze Vader:

Jesjoea’s gebed over het brood heeft waarschijnlijk het traditionele Hebreeuws veranderd van Baruch Atah Adonai, Eloheinu Melech haolam, Hamotzi lechem min haaretz, Gezegend zijt Gij Adonai, Onze God, Soeverein van het heelal, Die brood voortbrengt uit de aarde, Hij had ook kunnen bidden: Gezegend zijt Gij, Onze Abba, Soeverein van het heelal, Die ons ons brood van de morgen geeft. Het brood van de morgen is de oorspronkelijke Aramese uitdrukking van het Onze Vader, die de goddelijke leringen van het Messiaanse Tijdperk betekent. Het werd in het Grieks verkeerd begrepen en in het Latijn verbasterd tot geef ons heden ons dagelijks brood.

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

2 reacties op THE PRE-CHRISTIAN TEACHINGS OF YESHUA – Lewis Keizer

  1. Robbert Veen schreef:

    Dank voor je vragen en opmerkingen. Een eerste antwoord vind je hier:
    https://koinoniabijbelstudie.nl/14935-2/bijbelbespreking/

  2. Jan Luiten schreef:

    Een aantal opmerkingen en vragen.

    1. Ontwikkeling christelijk evangelie vanuit Paulus’ brieven in Griekssprekende heidense kerken: Paulus ging toch eerst altijd naar de Joden? En hij was toch zelf op en top een Jood? Zo snel zal er geen eigen christologie ontstaan kunnen zijn.

    2. Het verhaal van de ster en de drie koningen uit het evangelie van Matteus hoeft niet persé terug te grijpen op Jesaja 60: 1-6. Meestal benoemt Matteus het ook als hij teruggrijpt op de profeten. Ik moet er eerlijk bij zeggen dat de aanhalingen van Matteus uit het oude testament me soms wat ver gezocht lijken.

    3. De heidenen herkenden de ware Messias eerder dan de Joden: lijkt me sterk, de eerste christenen waren Joden. Paulus’ boom uit Romeinen 11 laat zien dat vervolgens, als onderdeel van Gods raad, een deel van de Joden (tijdelijk) Jezus niet herkent als de ware Messias.

    4. Marcus onkundig van de Palestijnse geografie, architectuur, en vele andere dingen: is me nog nooit opgevallen. Voorbeelden?
    5. Goddelijke leringen van het Messiaanse Tijdperk: waar doelt de schrijver op? Gaat dit terug op beschouwingen over de Tora en de Profeten? In ieder geval worden de teksten van de evangelisten en de vertalers hiervan serieus in twijfel getrokken. Welk recht hebben de op het oude testament gebouwde theorieen van voor Christus komst op juistheid?

    Robbert, is jouw probleem niet dat de Joodse en de heidense in de loop der eeuwen opgebouwde theologische bouwwerken met elkaar botsen? Zou dan niet wederzijds het kaf van het koren in deze bouwwerken (op integere wijze) gescheiden moeten worden?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *