Leren van de Rabbijnen – barmhartigheid doen

Leren van de rabbijnen

Als de grondslag voor de naastenliefde ligt in het feit dat alle mensen geschapen zijn naar de gelijkenis van God, dan wordt dat onze volgende vraag. Wat betekent dan deze gelijkenis van God?

In onze christelijke exegese kijken we meestal niet naar Genesis 5. Doorgaans kijken we naar de scheppingsorde in Genesis 1, waar we lezen dat de mens geschapen is in Gods beeld en naar Zijn gelijkenis. Het woord “beeld” interpreteren we dan als een verwijzing naar de positie van de mens als kroon van de schepping. De mens als vice-koning op aarde. Het woord gelijkenis interpreteren we als een verwijzing naar het karakter dat de mens moet vertonen, om deze positie waar te maken. Wat Genesis 5 betreft zie je dan twee manieren van interpreteren: (1) de tekst is een verkorte vorm van Genesis 1:26 of (2) Genesis 5 laat zien dat de positie van de mens na de zondeval bepaald wordt door het karakter van Adam. Een aanwijzing dus van de zogenaamde erfzonde.

Heel anders gaat dat in zijn werk in de Rabbijnse exegese. De uitdrukking beeld of gelijkenis van God wordt in de mij bekende literatuur nergens onderscheiden op de hierboven geschetste wijze. De gelijkenis van God is een eigenschap van de mens, en geschonken door de daad van de schepping zelf, die hem het vermogen geeft om God in Zijn karakter na te bootsen. Wanneer iemand bijvoorbeeld een daad van barmhartigheid uitvoert, geldt dat als een weerspiegeling van Gods karakter. Omdat het woord “elohiem” gebruikt wordt, gaat het dan bovendien om het karakter van God in Zijn tweevoudige relatie tot de mensheid. Namelijk enerzijds Zijn gerechtigheid en anderzijds Zijn barmhartigheid.

De profeet Micha schreef (6:8):

Hij heeft u, mens (=Adam), bekendgemaakt wat goed is en wat de Heere van u vraagt: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben (Hebreeuws: chèsèd) en ootmoedig te wandelen met uw God.”

De Rabbijnen leiden hieruit af dat we deze goedertierenheid of barmhartigheid moeten beoefenen wanneer dat maar mogelijk is. Liefde voor goedertierenheid betekent dat we elke gelegenheid aangrijpen om anderen te helpen, en dat wij anderen aanmoedigen om ook goedertierenheid te bedrijven.

Toch is er deze algemene regel: als je bezig bent met de studie van de Thora en er is een gelegenheid om goedertierenheid te doen, mag je je studie niet onderbreken als iemand anders in staat is om barmhartigheid aan een ander te bewijzen. Als niemand echter beschikbaar is of gewillig is om de barmhartigheid te doen, moet je het doen en dan terugkeren naar je studie. (Vrij naar de Sjoelchan Aroech, traktaat Jorè Dea 246:18.)

Het is trouwens eveneens een opdracht, om niet voortdurend aan anderen om een daad van barmhartigheid te vragen, hoe klein het ook is. Iemand niet lastig vallen is ook een vorm van barmhartigheid.

En tenslotte gaat het niet alleen maar om het uitdelen van materiële goederen. Goedertierenheid kan ook bestaan uit een vriendelijke glimlach of een vriendelijk woord. Om te weten op welke wijze we de opdracht van barmhartigheid aan anderen kunnen vervullen, zullen we die anderen ook werkelijk moeten begrijpen. Zeker omdat we moeten proberen om anderen te helpen zelfs zonder daar eerst om gevraagd te zijn.

Anekdote.

In Ter Apel maakte ik mee dat een asielzoeker te gast was in onze gemeente. Na afloop sprak hij mij aan en vertelde waar hij vandaan kwam. Daarna stopte hij een biljet van € 5,- in mijn handen. Ik was uiteraard verbaasd. Ik vertelde hem dat hij dat beter in de collectezak kon doen. Dat was voor hem reden van verbazing. “No, no. it’s for the blessing.” Ik begreep het meteen, omdat ik de gewoonte kende van de priesters in zijn geboorteland. Ik nam het geld aan legde mijn hand op zijn voorhoofd en zei: “moge de Heere jou zegenen en bewaren, moge Hij jou gezondheid en voorspoed schenken, moge Hij jouw vader en moeder, broers en zusters en al jouw kinderen zegenen in de naam van Jezus de Messias.” Let wel, ik zei dat niet in het Nederlands, maar in het Hebreeuws, om geen aandacht van gemeenteleden te trekken.

Waarom deed ik dat? Omdat het aannemen van de 5 euro voor deze man het vaste bewijs was dat hij door mij werkelijk werd gezegend. Wij worden geacht barmhartigheid te doen op elke mogelijke manier. Door het geld niet te accepteren had ik misschien wel gehandeld onder strikte kerkelijke regels, maar ik had de kans om barmhartigheid te doen verloren laten gaan. Ik had daarmee de zegen “goedkoop” gemaakt en ongeloofwaardig.

Wat ik vervolgens met het geld gedaan heb, daar mag u naar raden.

Dit bericht is geplaatst in Chr. Ethiek, Heiliging, Israël. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *