Jezus is en blijft een jood – Christelijke theologie en haar revolutionaire omwenteling

De Jezus van de geschiedenis (Lightfoot) tegenover de Jezus van het christelijk moralisme (Bauer); de Jezus volgens de structuur van de oude gnostische mythe (Bultmann) – de oproep tot een authentiek bestaan – of Jezus als de joodse apocalypticus (Schweitzer) of de Jezus wiens boodschap moest worden gehelleniseerd om aanvaardbaar te zijn voor de kerk (Harnack). Deze reconstructies van Jezus buiten zijn joodse matrix om, hebben we in de vorige twee afleveringen naar voren gebracht. Maar er is nog een ander schema, dat nog in de tijd dat ik studeerde (1977 – 1984) gangbaar was.

Dan bedoel ik de oppositie tussen het zogenaamde Palestijnse Jodendom en het Hellenistische Jodendom. We kwamen dat al even tegen in de beschrijving van het werk van Bauer. Dat hellenistische Jodendom vinden we terug in de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta), in het werk van Philo, die de Thora van Mozes in overeenstemming wilde brengen met de Griekse filosofie, maar ook in de na vertelling van de Bijbelse geschiedenis in het werk van Flavius Josephus. Het echte Palestijnse Jodendom zouden we dan vinden in de Misjna en in de commentaren op de Thora zoals de Mechilta op Exodus. De vergelijking tussen deze joodse bronnen, in het Grieks en in het Hebreeuws, werd dan aangevuld met kennis van de apocriefe literatuur zoals de boeken van de Makkabeeën. Het hellenistische Jodendom had overduidelijk veel interesse in een wijsgerige uitwerking van het joodse gedachtegoed, en had een veel universeler perspectief. Het Palestijnse Jodendom daarentegen kon vanuit het christelijk gezichtspunt worden gekarakteriseerd door de toepassing van de wet regels zoals die in de Misjna was samengevat. Dit schema had in de loop van de 19e eeuw postgevat en in de eerste helft van de 20e eeuw leek het een hecht doortimmerd fundament te geven van de uitleg van het Nieuwe Testament.

Maar dan komen de geschriften uit Qumran dit beeld verstoren. Het is vooral te danken aan de theoloog en historicus Martin Hengel dat we nu beseffen dat de Griekse taal en het gedachtegoed van het hellenistische Jodendom al een lange tijd in Israël geworteld waren. Minstens al twee eeuwen voor het begin van de gewone tijdrekening is niet slechts een deel, maar het gehele Jodendom in een levende verbinding getreden met het Griekse denken. Of het nu gaat om een negatieve, polemische omgang daarmee, of eenvoudig om een bekendheid ermee. Dat inzicht heeft er in ieder geval toe geleid dat het gangbare schema, van de oppositie tussen een joodse Jezus en het ware, dat wil zeggen hellenistische christendom uit de gratie raakte.

Ook de door Bultmann benadrukte invloed van de zogenaamde Gnostische leer, kon niet langer worden gezien als het model waarin het verhaal van Jezus werd gevat. (De verlosser uit de hemel die op aarde lijdt en daarna iedereen oproept hem na te volgen.) Die gnostische leer bleek immers juist een latere reconstructie te zijn waarin het verhaal van Jezus als het model diende. De gnostische leerlingen bestonden niet al aan het begin van de eerste eeuw, maar werden pas in de loop van de tweede eeuw ontwikkeld toen het Nieuwe Testament en de christelijke gemeente zich al een halve eeuw had geconsolideerd.

Het oude 19e eeuwse schema, dat nu is verlaten.

 

In deze ontwikkeling is uiteindelijk die merkwaardige theologische verlegenheid waarin de kerk beland was aan het begin van de 19e eeuw fundamenteel opgeheven. Twee groepen hadden tegenover elkaar gestaan. De ene had een historische Jezus verdedigt die geen relevantie had voor het christelijk geloof, de ander had een Jezus verdedigd die essentieel was voor het christelijk geloof, waarin echter zijn Jood zijn, dus zijn historische realiteit werd verloochend. De grote vraag en opdracht voor de tweede helft van de 20e eeuw, ondanks de presentie van theologen die het nog met het oude schema blijven proberen, was de relevantie te ontdekken van een Jezus die in zijn authentieke Jodendom begrepen werd.

Vijf grote inzichten zijn daarbij van blijvend belang gebleken:

  1. De kennis van de gemeenschap van Qumran (de Essenen) blijk van groot belang te zijn voor het inzicht dat het eerste eerste Jodendom een enorme diversiteit vertoonde. Het authentieke Jodendom van de eerste eeuw mocht niet worden vereenzelvigd met het rabbijnse Jodendom van de vierde eeuw. Ook het christendom kon meer en meer worden beschouwd als een vorm van Jodendom in de eerste eeuw. De eerste-eeuwse christelijke gemeente stond niet buiten de bedding van de verschillende vormen van Jodendom uit die tijd.
  2. Verschillende interpretaties van het Jodendom blijken al in de tijd tussen de afsluiting van het Oude Testament en het midden van de eerste eeuw aanwezig te zijn. Jezus blijkt een van de variëteiten binnen de familiecategorie Jodendom te zijn geweest. Juist het Jodendom tussen de beide testamenten maakt dat duidelijk.
  3. En dan is er ook nog eens het inzicht, dat ook de rabbijnse traditie, dat uiteindelijk de strijd van deze vele variëteiten van Jodendom konden overleven, en de grondslag werd van het normatieve Jodendom van onze tijd, ook zelf een grote innerlijke gevarieerdheid bezat. We hebben dat inzicht vooral te danken aan de joodse historicus Neusner die de rabbijnse geschriften aan een traditie-historisch onderzoek had onderworpen.
  4. Ook was na de tweede wereldoorlog de tijd eindelijk rijp om het karakter van deze verschillende vormen van Jodendom in de eerste eeuw beter te begrijpen. De traditionele visie op het Jodendom was eerder een gevolg van het theologieschema dat Maarten Luther ontwikkeld had, dan van een werkelijk inzicht in de betekenis van de eerste-eeuwse joodse literatuur. E. P. Sanders heeft met zijn studies over Paulus en het Palestijnse Jodendom de ogen van velen geopend.
  5. Tenslotte kwam men tot de erkenning dat heel veel werk van christelijke theologen uit de 19e eeuw door een fors antisemitisch vooroordeel besmet was geweest. Zoals de Jood in de antisemitische cultuur voortdurend het symbool was van het kwade en het verdorvene, zo werd die positie terug geprojecteerd in het begrip van de eerste-eeuwse religieuze cultuur. Daar moet het begonnen zijn! Ook al kunnen we niet instemmen met de opvatting van Rosemary Ruether die ooit gesteld heeft dat een christen per definitie antisemiet is.

Een herwaardering van de joodse Jezus, is ook een herwaardering van de joodse matrix waaruit het rabbijnse Jodendom en de kerk zijn voortgekomen. Het wordt tijd dat we de rabbijnse gesprekspartners serieus gaan nemen wanneer deze spreekt over het gevaar van afgoderij, over het toekennen van godheid aan een mens, over de verwerping van de relevantie van de Thora voor de christelijke gemeente, voor een moraal en een levenswijze die meer aan de westerse cultuur is ontleend dan aan de Thora van Mozes. Het lezen van de evangeliën in de oorspronkelijke eerste-eeuwse joodse context kan al leiden tot de opheffing van heel veel misverstand. En nu, met het werk van Mark Nanos is ook steeds meer duidelijk geworden over het authentieke joodse karakter van de theologie van Paulus.

De vraag is niet langer meer of en hoe we vanuit het christendom nog waardering kunnen hebben voor het rabbijnse Jodendom, maar of en hoe het christendom haar eigen oorspronkelijke bron weer kan terugvinden. Zonder de dialoog met de rabbijnse literatuur en zonder de herbronning van de christelijke theologie, zonder het inzicht in het polemische, heidense karakter van veel christelijke leer – ook in de protestantse Reformatie – zal het christendom door haar eigen gebrek aan authenticiteit een tijdlang charismatisch verwilderen om daarna roemloos ten onder te gaan.

Dit bericht is geplaatst in Israël, Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *