Het Christendom als een vorm van Jodendom

Bruce Chilton en Jacob Neusner – Judaism in the New Testament

Het Jodendom dat vertegenwoordigd wordt door de Misjna en latere geschriften, biedt kennis van God door de Tora en onderricht over de juiste levenswijze door het leren van de Torah. God komt de wereld binnen door de Torah, en de levenswijze van dat Jodendom vindt zijn definitie in bedachtzame studie van de Torah en het in praktijk brengen van zijn leringen. Voor de christenen is Jezus Christus, de menswording van God, de menswording van diezelfde kennis en onderricht, en het verslag van zijn dagen op aarde in de Evangeliën vormt een verhaal van wat er gebeurt wanneer God vlees wordt. De levenswijze die door beide Judaismes wordt uiteengezet, vindt haar definitie in de navolging van God. De mensheid is gemaakt “naar ons beeld, naar onze gelijkenis” (Genesis 1:26; 9:6). De taak van Israël is dus te laten zien wat het betekent om “als God” te zijn. Het individu en “Israël” dienen als voorbeelden van hetzelfde, namelijk Gods liefde, die des te groter is omdat de persoon en de sociale entiteit van die liefde op de hoogte zijn:

Traktaat Abot 3:14

A Hij zou zeggen: “Kostbaar is de mens, die naar het beeld [van God] geschapen is. Het was een daad van nog grotere liefde dat hem bekend werd gemaakt dat hij naar het beeld [van God] geschapen was, zoals er gezegd wordt: “Want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt” (Genesis 9:6).

B Kostbaar is Israël [dat is, zijn Israëlieten], die kinderen genoemd worden bij de Alomtegenwoordige. Het was een daad van nog grotere liefde dat hun bekend gemaakt werd dat zij kinderen van de Alomtegenwoordige genoemd werden, zoals er gezegd wordt: “Gij zijt de kinderen van de Here, uw God” (Deuteronomium 14:1).

C Kostbaar zijn de Israëlieten, aan wie het kostbare gegeven was. Het was een daad van nog grotere liefde dat hun bekend werd gemaakt dat aan hen dat kostbare gegeven was waarmee de wereld gemaakt was, zoals er gezegd wordt: “Want Ik geef u een goede leer. Verlaat mijn Torah niet” (Spreuken 4:2).

“Israël” betekent hier “Israëliet,” niet de sociale entiteit gezien als een collectiviteit, maar zij die tot de entiteit behoren – en dus die entiteit vormen, zelfs één voor één. Dit zijn de kinderen des Heren, zoals de Schrift zegt; “Israël[ieten]” blijken geliefd te zijn, omdat de Torah aan hen gegeven is en omdat dat feit aan hen bekend gemaakt is. Bij het doen van deze uitspraken staat de Torah centraal, niet Israël. Wat gevierd wordt is de gave van de Torah.

De kwestie speelt een grote rol in Jezus’ eigen onderricht over de Torah en van de Torah. De Evangeliën stellen Jezus voor als een meester met een kring van discipelen, zoals elke andere schriftgeleerde. Verder stellen zij Jezus voor als de bron van onderricht over de goddelijke weg. Maar het kritieke brandpunt van de verhalen wordt bereikt wanneer de Evangeliën laten zien hoe Jezus voorstelt te bemiddelen tussen de Torah van Sinaï en zijn eigen onderricht, dat niet in naam van de Torah van Sinaï, maar van hemzelf wordt voorgesteld.

Hier vinden wij opnieuw de sleutel van het systeem: wat betekent het God te kennen, die vleesgeworden is? De kwestie wordt, wanneer God onder ons wandelt, wat van de Torah die God lang geleden geopenbaard heeft? Jezus’ roeping is niet om te vernietigen, maar om de Torah te vervullen (als maatstaf te handhaven) die God aan Mozes gegeven heeft, zoals Hij zelf met zoveel woorden verklaart:

“Meent niet, dat Ik gekomen ben om de Torah en de profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze te vervullen. Want waarlijk, Ik zeg u: Totdat en aarde voorbijgaan, zal geen jota, geen punt, van de Torah voorbijgaan, totdat alles volbracht is. Wie dan één van de minste van deze geboden verslapt en de mensen zo leert, zal de minste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen, maar wie ze doet en ze leert, zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen. Want Ik zeg u, tenzij uw gerechtigheid die van de schriftgeleerden en farizeeën overtreft, zult u het Koninkrijk der hemelen nooit binnengaan.” (Mattheüs 5:17-20)

Dit bericht is geplaatst in Jodendom. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *