Het charismatische gevoel – meditatie over Romeinen 1:1

“Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God”

I

In de uitleg van dit vers heb ik elders benadrukt dat de uitdrukking “evangelie van God” in het Grieks een fraaie dubbelzinnigheid vertoont. “Evangelie” zou ik hier in de meest ruime zin willen nemen, en niet willen beperken tot de boodschap van de evangelisten, of zelfs maar tot de oproep tot bekering aan zondaars. Evangelie als “goede boodschap” lijkt hier de totale openbaring van God over Zichzelf te omvatten. Dan blijkt een aantal verzen later, dat alles wat God over Zichzelf te melden had aan het einde van de tijden, wordt uitgedrukt in het “evangelie van de Zoon.” Evangelie in het eerste vers staat wat mij betreft gelijk aan Gods volledige openbaring van Zichzelf. De uitdrukking “van Zijn Zoon” maakt duidelijk dat deze volledige openbaring heeft plaatsgevonden in Christus. Zo zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën: “Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon.” Daarin ligt een historisch onderscheid.

Theologisch moeten we echter zeggen met Johannes 1:18, dat ook de openbaring van God bij de profeten uiteindelijk een openbaring “door de Zoon” is. “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.” Deze “verklaring” is niets anders dan de openbaring van God door Zichzelf, dat is door Zijn Zoon. Beide gedachte vinden we in samenhang met elkaar in de tweede brief van Petrus, waar deze nadrukkelijk de Geest van Christus aanwijst als de Geest die Gods Woord aan de profeten bracht: “Zij onderzochten op welke en wat voor tijd de Geest van Christus, Die in hen was, doelde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat op Christus komen zou, en ook van de heerlijkheid daarna.”

De dubbelzinnigheid waarop ik hier doel is dus deze, dat God zowel het subject als het object is van het evangelie. God is Degene die openbaart, en God is Degene die geopenbaard wordt. En deze openbaring van God over zichzelf, wordt uitgedrukt in het evangelie van de Zoon. Die ook alle openbaring aan de profeten van het Oude Testament omvat, omdat het immers de Geest van Christus is die in die profeten werkzaam was.

De simpele uitdrukking “evangelie van God” wijst dus op een fundamenteel principe van de christelijke theologie. “God openbaart zich. Hij openbaart zich door zichzelf. Hij openbaart Zichzelf. Wanneer we de openbaring werkelijk vanuit haar subject, dus van uit God begrijpen, dan moeten wij ten eerste begrijpen dat het subject van de openbaring, God, Degene die zich openbaart, identiek is aan wat Hij doet in de openbaring, en identiek ook met de werking van de openbaring” (Karl Barth, KD, I/1, p. 312).

Meteen wordt de trinitarische structuur van de openbaring duidelijk: God de Vader is het subject van de openbaring. Het is de Zoon waarin Hij dat doet. En in de Heilige Geest vinden we de werking van die openbaring. Anders gezegd, de openbaring van God betekent dat Hij spreekt – evangelie is een gesproken woord. Maar dat woord dat Hij spreekt is het Woord dat vlees is geworden, dat we vinden in de Zoon. De Heilige Geest is dan de werking van dat Woord. Daarom zijn we, zegt Petrus, wedergeboren “door Gods levend en blijvend woord” (1 Petrus 1:23). Dat wil zeggen dat de geboorte uit water en Geest (Johannes 3:5) gelijk staat aan de geboorte uit het Woord.

II

Ik veronderstel dat iedereen beseft, hoe ver de bovenstaande analyse van Gods Openbaring op gespannen voet staat met het postmoderne dogma van de voorrang van het gevoel en de ervaring. Wanneer we over Gods openbaring spreken in termen van het religieuze gevoel, een gevoel van ons zag of van vrees, een gevoel van het sublieme of van ontzagwekkende schoonheid, in al deze gevallen is het voorwerp van het gevoel in onszelf aanwezig. “In het religieuze vervuld zijn (van het verheven gevoel) is God niet van ons gescheiden, maar het is aan ons om vanuit onszelf de inhoud van het woord God uit te werken. De waarneming van ons gevoel is alleen een kennen, een begrijpen” (Hegel, Begriff der Religion, p. 81)Het religieuze gevoel wordt voorges. Teld als iets onmiddellijks waaraan geen enkele vorm van redeneren of zelfs taal toekomt. We kunnen van God niets weten, maar alleen ervaringen en gevoelens van Hem hebben.

De beweging van het gevoel in de richting van God kan ons ertoe brengen om het gevoel te zien als het voornaamste middel om God te vinden. De filosoof Hegel merkt daarbij op dat we moeten beseffen dat gevoel toch alleen maar gevoel is. Er is een veelheid van gevoelens, zijn van elkaar onderscheiden en ze hebben een inhoud. Ons gevoelsleven is complex, individueel bepaald, moeilijk of niet te communiceren. Maar wie zich wil beroepen op het gevoel, zal onder woorden moeten brengen wat die inhoud van het gevoel is. Dat wil zeggen dat iemand in de woorden moet uitdrukken wat de bijzondere bepaaldheid van een gevoel is. In dit geval dus onder woorden moeten brengen wat het religieuze gevoel aan inhoud heeft.

Maar sta hier eens even bij stil. De redeneringen begint met de overtuiging dat de religieuze verheffing tot God alleen als gevoel mogelijk is. Dat is nu ons standpunt. Vandaaruit kijken we naar wat we over God kunnen zeggen. Maar niet het gevoel zelf onderwijst ons dan over zijn inhoud, maar de waarneming van dat gevoel, de overdenking van de inhoud van het gevoel. We kunnen alleen maar vaststellen dat we het met religieuze gevoelens te doen hebben, wanneer we de inhoud van die gevoelens overdacht hebben. De bepaaldheid van het gevoel, waardoor we kunnen zeggen dat het om een religieus gevoel gaat, wordt mij gegeven als een voorwerp van het denken. Concreet denken betekent een inhoud denken. We trekken een conclusie uit die gevoelens, we bepalen in woorden de inhoud van die gevoelens. Daarmee spreken we ons uitgangspunt echter tegen. Het gevoel is dan juist niet het middel om God te kennen of te begrijpen. Maar het nadenken over het gevoel geeft het pas een bepaalde inhoud als religieus gevoel; geeft ons pas de inhoud van God als het voorwerp van dat gevoel.

Het religieuze gevoel en de religieuze ervaring tot principe te maken, betekent alleen maar dat we God bepalen als iets wat in onze eigen subjectiviteit te vinden is. Wat eigenlijk niets anders is dan een bepaaldheid van mijn gevoelsleven, wordt dan verklaard tot een werkelijkheid die tevens boven en buiten mij bestaat. Het religieuze gevoel zegt iets over mijn subjectiviteit. Het zegt echter niets over de subjectiviteit van God.

We kunnen dat met Hegel in drie stellingen samenvatten:

1. Wij hebben een onmiddellijke ervaring van God – dat is de claim van waaruit we vertrekken. Die onttrekt zich aan de taal en aan ons begrip. We kunnen met ons verstand God niet begrijpen en we mogen dus ook over Hem geen redeneringen opzetten. (Ook geen Bijbelse!)

2. Wat is dan echter de grond van dit onmiddellijke weten van God? Wat is de ruimte waarin God Zichzelf openbaart? En het antwoord is “God openbaart zich in het gevoel.” Wat we weten van Hem weten we binnen onszelf, in onze innerlijkheid. Daarom is ons weten subjectief. Objectief kan immers alleen maar de wetenschap zijn. In gevoel en ervaring wordt God zichtbaar.

De eerste stelling benadrukt dat wij het daadwerkelijk in ons gevoel met God te doen hebben. Dat wil zeggen God is het objectieve, de buiten mij bestaande werkelijkheid die zich in mijn gevoel laat zien. Maar de tweede stelling reduceert deze werkelijke en objectieve God tot datgene wat ik in mijn gevoel aantref. Hoe kunnen deze beide stellingen nu met elkaar worden verbonden?

3. God wordt in mijn gevoel, in mijn innerlijkheid, ervaren als datgene wat ik niet zelf ben. Ik moet mijn eigen innerlijkheid dus zowel bevestigen – want God is in mijn gevoel – maar ook ontkennen – want God is niet mijn gevoel, maar staat daar oneindig boven. Deze verbinding van de beweringen God onmiddellijk en objectief te kennen zonder taal en verstand, en dan God subjectief te kennen in het gevoel, is zelf geen gevoel, maar een beweging van het bewustzijn, van het denken.

III

De postmoderne neiging om de ervaring van God in het gevoel te leggen, komt vrijwel nooit in de zuivere vorm voor, waarin bijvoorbeeld in de 19e eeuw de theoloog Schleiermacher het geformuleerd heeft. God is voor hem alleen te ervaren als het gevoel van volstrekte afhankelijkheid. Wie immers een absolute afhankelijkheid ervaart, ervaart daarmee ook datgene waar het op absolute wijze van afhankelijk is. Dat was nog een theologische redenatie.

In de postmoderne “theologie” wordt dit beginsel van het religieuze gevoel uitgebreid naar alle concrete inhouden van de Bijbelse boodschap. De gaven van de Geest worden niet kritisch door het verstand beoordeeld, maar hun acceptatie is afhankelijk van ervaring en gevoel. Profetieën en woorden van kennis worden niet kritisch beoordeeld, maar hun acceptatie en inhoud zijn afhankelijk van dit religieuze gevoel of deze “ervaringen in de Geest.”

In de extreme charismatische beweging wordt dat op velerlei wijzen duidelijk. Bijvoorbeeld in het begrip “activation of your faith” waarmee bedoeld wordt dat God alleen een wonder kan doen wanneer wij zelf voldoende geloof en vertrouwen weten op te wekken. Dit “geloof en vertrouwen” is bij uitstek een zaak van innerlijke overtuiging, of van de waarneming van de kracht van innerlijke gevoelens. Terwijl paradoxaal de bevestiging dat er voldoende geloof aanwezig was, alleen maar ligt in de verhoring van een gebed. Terwijl ik enerzijds binnen mijn religieuze gevoel moet proberen om een voldoende mate van geloof te bereiken, kan ik uit mijzelf niet vaststellen of het geloof voldoende was. De maatstaf ligt zowel binnen mij als buiten mij. Alleen als het gewenste resultaat, namelijk het wonder, daadwerkelijk gebeurt, kan ik weten dat mijn geloof en vertrouwen voldoende waren.

Je ziet het ook in het woord “atmosfeer”, dat vooral gebruikt wordt in samenhang met uitspraken als: “ik voel de aanwezigheid van God in deze plaats.” (Dat is merkwaardig, want waar was Hij dan daarvoor?) Wanneer in een samenkomst maar voldoende verwachting wordt gewekt, en wanneer de zintuigen zodanig worden gestimuleerd dat er een trance-achtige openheid ontstaat, zijn mensen meer bereid om in hun gevoel God te ervaren – anders gezegd, te worden gemanipuleerd tot het aanvaarden van tekenen en wonderen. Vandaar ook de leer dat je een “gastheer van Gods presentie” kunt zijn. Waar je ook maar bent, veroorzaak je een verandering van atmosfeer, zodat anderen de aanwezigheid van God kunnen ervaren.

Je ziet het ook in de vormen van mystiek die gangbaar zijn geworden in deze beweging. We gebruiken subjectieve criteria om te bepalen hoe intiem onze relatie met God is. Voelen wij Zijn nabijheid? Horen wij Zijn stem regelmatig? Raken we onder de indruk van Zijn voortdurende uitingen van liefde tegenover ons? En dit alles uiteraard in ons gevoelsleven.

(wordt vervolgd)

Dit bericht is geplaatst in charismania, Charismatische beweging, Discussie, Dogmatiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *