De Gadarener (1) – de tocht door Gerasa

και ηλθον εις το περαν της θαλασσης εις την χωραν των γαδαρηνων 

En zij kwamen aan de andere kant van het meer, in het land van de Gadarenen.


Jezus en zijn discipelen komen nu aan de oostkant van het meer van Galilea terecht. Het is het land van de “Gadarenen”, van de nakomelingen dus van Gad, een van de 12 stammen van Israël. De nakomelingen van Gad hadden zich hier gevestigd omdat het prachtige weiland was en de koningen van de Ammonieten waren verslagen. In Jezus’ tijd is dit het gebied van de Dekapolis, 10 Griekse steden buiten de oostgrens van Israël. Het conflict met de man is eigenlijk vooral gericht op de landstreek waar de man zich bevindt, en de Romeinse aanwezigheid daar.

De nakomelingen van Gad wilden geen erfenis hebben in het land Israël zelf, maar hier aan de andere kant van de Jordaan blijven, vlakbij wat nu de Golanhoogte heet. Sommige versies van de tekst van het Nieuwe Testament spreken over het land van de Gergesenen, omdat in deze regio de stad Gergesa te vinden was. De inwoners konden dus ofwel naar de hoofdstad Gerasa of naar de stamvader Gadarenen worden genoemd. Deze regio in het zuidoosten van het meer van Galilea was voornamelijk door heidenen bewoond.

Wat is nu de betekenis binnen het evangelie van Marcus van deze reis naar het land van de Gadarenen? Het behoort tot de verkondiging van Jezus, dat het Koninkrijk van God op het punt van aanbreken stond. Dat Koninkrijk zou ook het herstel van de 10 stammen betekend hebben, die nu nog in de Assyrische ballingschap verloren waren geraakt. De genezing van de “bezetene wil aan de ene kant waarschijnlijk de toestand van deze 10 stammen verduidelijken. Het is nu een heidens land geworden, en geen deel van het door God bedoelde koninkrijk van Israël. Maar aan de andere kant wil het ook duidelijk maken dat de verkondiging van het Koninkrijk van God in beginsel het herstel van de verloren stammen inhoudt. Jezus heeft zich immers in de vorige perikoop (4:31 e.v.) als de Messias geopenbaard. Zijn gezag over de wind en de golven is een teken van zijn gezag over de heidenen, die immers met de zee worden vergeleken. Hoe kan de Messias ook gezag vestigen over de heidenen die met hun onreinheid het land van Israël bedreigden en de plaats van een van de stammen van Israël hadden ingenomen?

De man met wie Jezus een ontmoeting heeft, staat buiten de normale samenleving door zijn verblijf op de begraafplaats. Toch weet hij zich te verzetten tegen alle pogingen die zijn ondernomen om hem vast te binden. Hij wil niet onopgemerkt blijven. Schreeuwend zwerft hij door de bergen; hij is een teken voor de cultuur van dit gebied. Gedara is een hellenistische stad met dichters en filosofen. Maar deze heidense cultuur is onmachtig tegenover de bezetene.

Om deze laatste vraag te beantwoorden spreekt hoofdstuk vijf van Marcus nadrukkelijk over de belangrijkste vraag in verband met de aanwezigheid van heidenen in Israël. Het gaat eigenlijk over drie vormen van onreinheid. De onreinheid die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van heidenen, dan de onreinheid die van binnenuit de heiligheid van het volk bedreigt: de bloedvloeiing. En dan tenslotte de voortdurende dreiging van onreinheid door de dood – het dochtertje van Jaïris.

Het gaat dus om een drievoudige onreinheid die de komst van het Koninkrijk van God kan tegenhouden, tenzij de Messias zijn macht daartegen inzet. Wat hij in dit hoofdstuk dan ook drie keer doet.

Het verhaal dat we nu vinden in dit hoofdstuk heeft alle kenmerken van een volkssprookje. Het past volledig in de ideeën over demonen en demonische bezetenheid van die dagen: demonen die in de zwijnen varen, zodat onreine geesten aan onreine dieren worden verbonden; de effecten van bezetenheid op het gedrag van de bezetene en bovennatuurlijke krachten et cetera.


και εξελθοντι αυτω εκ του πλοιου ευθεως απηντησεν αυτω εκ των μνημειων ανθρωπος εν πνευματι ακαθαρτω 

En toen hij uit het schip was gegaan stond er onmiddellijk een man voor hem uit de grafplaatsen in de greep van een onreine geest.


Hier is dan de grootste bedreiging voor het Koninkrijk van God. Uit het schip gegaan, het schip waarin Jezus zijn Messiaanse autoriteit had gedemonstreerd juist over de heidenen, is er ook confrontatie met een man die nog nadrukkelijker de heidenen representeert. Misschien kunnen we zeggen dat hij nog nauwkeuriger en representant is voor de verloren stammen van Israël die in de greep is van het heidendom. De verwijzing naar de begraafplaatsen is natuurlijk een aanwijzing voor de verlorenheid van de man. Het volksgeloof dat juist op begraafplaatsen kwaadaardige geesten zouden schuilen, geeft geen voldoende verklaring voor de keuze van Marcus. De ballingschap van de 10 stammen is een vorm van de dood, en in deze man is deze dood een innerlijk verlies aan identiteit geworden.

Er wordt natuurlijk in onze tijd heftig gespeculeerd over de vraag of de bezetenheid van de man moet worden beschreven als een psychologische aandoening. Gaat het hier inderdaad om een verlies van het innerlijk besef van de eigen identiteit? Of om de doorwerking van “vreemde stemmen van buiten” die onze innerlijke rust zouden bedreigen? Of gaat het om zoiets als de verkeerde mentaliteit waarmee sommige mensen alleen maar in het verleden leven? De begraafplaatsen van gisteren kunnen een verlammende werking uitoefenen op het sociale en geestelijk leven van vandaag. Nog beter in de context geplaatst: is het denkbaar dat de herinnering aan wat in het verleden verloren is gegaan, of de verlamming die het gevolg is van de schijnbaar nooit eindigende bezetting van Israël een obstakel is voor de aanvaarding van het Koninkrijk van God? De onreine geest van deze man die hem alleen toelaat te leven in de grafplaatsen, lijkt precies het tegendeel te zijn van het enthousiasme waarmee naar de komst van het Koninkrijk wordt uitgekeken.


5:3-5 –  ος την κατοικησιν ειχεν εν τοις μνημειοις και ουτε αλυσεσιν ουδεις ηδυνατο αυτον δησαι
δια το αυτον πολλακις πεδαις και αλυσεσιν δεδεσθαι και διεσπασθαι υπ αυτου τας αλυσεις και τας πεδας συντετριφθαι και ουδεις αυτον ισχυεν δαμασαι
και διαπαντος νυκτος και ημερας εν τοις ορεσιν και εν τοις μνημασιν ην κραζων και κατακοπτων εαυτον λιθοις

Dewelke zijn woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen. Want hij was menigmaal met boeien en ketenen gebonden geweest, en de ketenen waren van hem in stukken getrokken, en de boeien verbrijzeld, en niemand was machtig om hem te temmen. En hij was altijd, nacht en dag, op de bergen en in de graven, schreeuwende (voetnoot 1) en slaande zichzelven met stenen.


Hier wordt duidelijk dat zonder de wending van de komst van het Koninkrijk, er geen menselijke oplossing is. Het vastbinden van de bezetene is een perfect voorbeeld van een sociale maatregel die wel de gevolgen bestrijdt maar niet de oorzaak wegneemt. Bruut geweld tegenover menselijke onmacht blijkt geen soelaas te bieden. Het blinde vertrouwen in geweld van de Gedarenen weerspiegelt precies de eigenlijke oorzaak van deze “bezetenheid.”


VOETNOTEN

(1) SV: roepende. Schreeuwen is beter dan roepen hier, omdat de man niet iets uitroept (kèruttein) maar alleen luide geluiden maakt, het uitschreeuwt (kratzoo).

(wordt vervolgd)

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie, BIJBELSTUDIE, Grieks, KOINONIA LIVE!. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *