De climax in het Nieuwe Testament – the Gagging of God – Don Carson – deel 5 – hoofdstuk 6C

Pluralisme, inclusivisme, en de verhaallijn van de Bijbel

Het is bijna een maand geleden dat ik met Don Carson ben bezig geweest. Dat verzuim had niets te maken met het fascinerende karakter juist van het hoofdstuk waar we nu aan toe zijn gekomen. De polemische strekking van Carson’s weergave van het Bijbelse verhaal, begint nu duidelijk te worden. In deze afdeling van het zesde hoofdstuk richt hij zich vooral tegen de poging om het Evangelie aanvaardbaar te maken voor de postmoderne mens.


Door heel het boek heen spreekt Carson over drie te onderscheiden posities:


Het exclusivisme is de opvatting dat alleen diegenen die hun geloof stellen in Christus zoals de Bijbel die doet kennen, behouden kunnen worden.
Het inclusivisme is de opvatting dat iedereen die behouden wordt, behouden wordt vanwege de persoon in het werk van Christus, maar dat een bewust geloof in Jezus Christus niet absoluut noodzakelijk is. Het is voldoende om oprecht om te gaan met het licht dat je hebt ontvangen.
Het pluralisme is de opvatting dat alle godsdiensten dezelfde morele en geestelijke waarde hebben en daarom alle tot behoud leiden – hoe men ook dit begrip behoudenis wil construeren.

Voor al deze opvattingen geldt dat er nog verschillende nuances bestaan. Zo is er bijvoorbeeld een “zacht” inclusivisme dat ervan uitgaat dat geloof in Jezus Christus noodzakelijk is, maar de mogelijkheid openlaat dat God in Zijn genade ook mensen kan redden die nog nooit van Christus hebben gehoord, bijvoorbeeld omdat zij in hun leven berouw en geloof in God als schepper hebben gekend.

Aan de andere kant van het spectrum ligt dan een “hard” inclusivisme, dat zegt dat Christus wel objectief (Carson zegt “ontologisch”) de grondslag van het behoud is, maar dat subjectief geloof in Christus niet nodig is (Carson zegt: “dat kennis van God epistemologisch niet noodzakelijk is”).
Hieraan verwant is de beroemde stelling van Karl Rahner dat alle religieuze mensen eigenlijk “anonieme” christenen zijn, die door Christus zijn gered zelfs wanneer ze Hem niet kennen.


Wat zijn nu de argumenten voor de positie van het inclusivisme? Hoe kan zichtbaar worden gemaakt dat deze posities onhoudbaar zijn?


Een van de onderbouwingen van het inclusivisme is bijvoorbeeld de kritiek op Paulus. Zijn uitspraak in 1 Kor. 11:1 “wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben” is bedoeld om de eenheid van de gemeente te dienen. Maar sommigen hebben er op gewezen, dat een dergelijke oproep een politieke vorm van manipulatie en dwang laat zien. Het is in strijd met de postmoderne waardering voor verschillen en onafhankelijkheid van geloof.

Carson wijst erop dat de kritiek op Paulus een inconsequentie vertoont. Immers, door op te roepen tot de waarde van verschillen en onafhankelijkheid, geven we zelf een oproep met een politieke vorm van manipulatie. De bedoeling is immers om het idee van het postmodernisme hiermee te onderbouwen. De lezers van deze kritiek worden onmiddellijk verdeeld in twee kampen: de conformisten en de non-conformisten. Net als bij Paulus is ook de kritiek op hem een poging om een onderwerping aan gezag te forceren.

Carson ziet daarin het logische probleem van alle vormen van pluralisme. “Het is niet in staat om haar zaak consistent met argumenten te bepleiten zonder uiteindelijk te moeten vervallen tot een beroep op autoriteit van dezelfde aard als wat het bestrijden wil.” Als het waar is dat de uitspraak van Paulus verdeeldheid zaait en autoriteit als argument hanteert, dan geldt dat ook voor de postmoderne kritiek. Stel namelijk dat Paulus ongelijk heeft, dan wil dat nog helemaal niet zeggen dat wij op postmoderne wijze onafhankelijkheid van geloof en de waarde van onderlinge verschillen moeten accepteren. Zeker niet als dat postmoderne gezichtspunt ook alleen maar met een vorm van autoriteit kan worden bevestigd. Het is ook mogelijk dat de verwerping van de autoriteit van Paulus moet leiden tot de aanvaarding van hun andere autoriteit.

Een andere manier van redeneren begint met de maar al te vaak geuite bewering, dat men de Bijbel kan interpreteren zoals men maar wil, en er uit kan afleiden wat maar wenselijk is. Vaak genoeg kun je in de Bijbel vinden dat het Gods intentie is om de hele wereld met zichzelf te verzoenen. In deze manier van lezen worden systematisch alle passages uitgesloten die het tegendeel beweren. De Bijbel spreekt voortdurend over het uitsluiten van ongelovigen uit het heil.
Deze manier van lezen schiet op vele wijzen tekort. Het berust op een simplificatie van het probleem dat de teksten ons aanreiken.

Carson geeft een voorbeeld van deze manier van denken. Men zegt bij voorbeeld: Paulus bijvoorbeeld spreekt zowel over een beperkte redding als over een universele redding. Hij spreekt zowel over de menselijke verantwoordelijkheid als over de onweerstaanbaarheid van Gods genade. Wanneer we dat als losse stellingen isoleren, houden we een serie van tegenspraken over. Paulus zou dus inconsistent zijn wat ons de mogelijkheid geeft onze eigen weg te gaan: we kunnen voor een van beide stellingen kiezen of beide verwerpen.

Carson beperkt zijn kritiek alleen maar tot het feit, dat de teksten van Paulus in dit concrete voorbeeld worden losgemaakt van de verhaallijn van de Bijbel om zo deze contradicties te kunnen vaststellen. Gods wil is er zeker opgericht dat alle mensen tot behoudenis zouden komen; dat is een kwalificatie van het universele aanbod van Gods genade. Tegelijkertijd weet Paulus dat niet alle mensen tot geloof zullen komen en dat daarom feitelijk de behoudenis alleen effectief wordt voor de gelovigen, die dat aanbod hebben aangenomen.

Een derde bezwaar geldt het beroep op de liefde van God dat een grote rol speelt bij zowel het pluralisme als het zogenaamde “harde” inclusivisme. Als we eenmaal ons eigen begrip van de liefde van God hebben gevormd – een onvoorwaardelijke liefde die vervuld is van de intentie om te verlossen – dan wordt het ondenkbaar dat God miljoenen mensen zou veroordelen. De vele passages in het Nieuwe Testament die zeggen dat alleen door Christus de weg naar de behoudenis geopend is, worden dan beantwoord met het argument, dat er nergens gezegd wordt dat men Christus moet kennen om de voordelen van het werk van Christus te kunnen ontvangen. Christus werkt voor je, ook als je dat niet weet en erkent.

Carson benadrukt dat de Bijbel niet op een dergelijke simpele manier over de liefde van God spreekt. De Bijbelse leer is complex, zeker als het gaat over Gods decreet, verlangen, toestemming, wil et cetera. Juist omdat we ervan uitgaan dat God zowel persoonlijk als transcendent is, blijven er vele moeilijke zaken over. Het kan daarom geen correcte methode zijn, om alleen het thema van de liefde van God aan de Bijbel te ontlenen, en dat zo te begrijpen dat een reeks tegenspraken ontstaat tegenover de rest van de Bijbel. Alle termen die aan God worden toegeschreven mogen in de theologie alleen maar worden begrepen zoals ze ook in de Bijbel functioneren. Geen enkel begrip mag zo worden uitgelegd dat er contradicties ontstaan.

Carson geeft een aantal voorbeelden: men mag geen fatalisme afleiden uit wat de Bijbel zegt over Gods soevereiniteit; men mag niet stellen dat God een eindig wezen is omdat de Bijbel Hem soms in zeer antropologische termen beschrijft; men mag de zinloosheid van het gebed niet afleiden uit het idee van Gods almacht; uit de vermaningen om te bidden mogen we niet afleiden dat God door onze intensiteit in het gebed tot handelen wordt gedwongen et cetera.


Het is verder ook een kwestie van goede exegese. Het inclusivisme beroept zich bijvoorbeeld op de volgende teksten:


  • “God, onze Zaligmaker, die wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2:3b, 4).

  • “De zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen” (Titus 2:11).

  • “Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen” (2 Pe. 3:9).

  • “Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld” (1 Joh. 2:2).

Het is zeker waar dat God de wereld zozeer heeft liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gezonden “opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren zou gaan, maar eeuwig leven zou hebben” ( Joh. 3:16). Gods wil voor deze wereld is zeker gericht op het universele behoud. Hoe moeten we daarmee omgaan? Het universalisme zegt, dat God almachtig is en daarom Zijn bevrijdende liefde zonder enige uitzondering tot behoud zal voeren. Immers, als God wil dat allen behouden worden, maar feitelijk niet allen worden behouden, dan zou daaruit moeten volgen dat God beperkt is in Zijn macht. Alle andere gegevens in de Bijbel worden na deze vaststelling genegeerd. Dat is het eerste belangrijke bezwaar, dat het opnieuw gaat om een selectieve lezing van de Bijbel.

Maar een tweede bezwaar betreft de exegese van deze teksten. De uitdrukking “allen” of “de hele wereld” of soortgelijke uitdrukkingen moeten niet worden begrepen als “iedereen zonder uitzondering” maar eerder als “iedereen zonder onderscheid.”

De tekst van Titus bijvoorbeeld kan niet worden gelezen als de gedachte, dat de genade van God aan alle mensen zonder uitzondering verschenen zou zijn. Mensen die in die tijd in China hebben geleefd, hebben immers van de verschijning van Gods genade niets kunnen ervaren. Het ligt veel meer voor de hand om de tekst te lezen als de bewering dat Gods genade verschenen is zowel aan joden als niet-joden, dat wil zeggen aan alle mensen zonder onderscheid. Joden en heidenen, slaven en vrijen, wijzen en dwazen hebben allen deze genade van God gezien (of kunnen zien). Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt over de tekst van de brief van Johannes (gericht tegen het onderscheid tussen bijzondere geestelijke christenen en de rest).

Carson zegt hier niets over de brief van Paulus aan Timotheüs, die eigenlijk ook het moeilijkste te verstaan is. Hier, evenals in de brief van Petrus, moeten we begrijpen dat de Bijbel onderscheid maakt tussen een passief willen dat uit Gods karakter voortvloeit en een actief willen dat ook de werkelijkheid tot stand brengt. Bij Timotheüs en Petrus zou je moeten zeggen, dat wanneer iemand tot kennis van de waarheid komt, dat Gods wil is, dat wil zeggen dat het God behaagt en Hem welgevallig is. Wanneer iemand de waarheid verwerpt of weigert zich te bekeren, dan is dat niet in overeenstemming met wat God het liefste zou zien gebeuren.

(Het derde argument laat ik rusten.) Een vierde argument bij Carson is het idee dat het pluralisme en het harde inclusivisme te makkelijk het werkelijke probleem van het menselijk bestaan over het hoofd zien. Mensen zijn verloren vanwege hun zonde. De schuld van mensen tegenover God verdient Zijn oordeel. Wanneer een zondaar behouden wordt, is die behoudenis volledig afhankelijk van de liefde van God. Gods liefde is een verrassende, onverdiende en overvloedige werkelijkheid. Alleen wanneer je de zonde over het hoofd ziet, wordt de behoudenis een volstrekt vanzelfsprekende uitkomst van Gods karakter, waar we ons eigenlijk niet eens druk over hoeven te maken. Dan is “vergeven Gods beroep” zoals Voltaire gezegd schijnt te hebben. Maar in Bijbelse termen is dat een verstoord beeld van wat Gods liefde eigenlijk betekent.

Ik denk dat het daarom zo belangrijk is, wanneer we spreken over de liefde van God, dat we begrijpen wat Johannes leert in zijn eerste brief: “hierin is de liefde van God aan ons geopenbaard”, en zonder die openbaring zouden we die liefde helemaal niet kunnen begrijpen, “dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft”, opdat deze zou sterven als het plaatsvervangende offer voor de zonden, “opdat wij”, en niet zonder meer alle mensen maar alleen degenen die dat in geloof zouden aannemen, “zouden leven door Hem” (1 Joh. 4:9). – (pag. 290)

(Wordt vervolgd)

Dit bericht is geplaatst in Bijbelse Theologie, BIJBELSTUDIE, Theologische kritiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *