Samenvatting van de Bijbelbespreking van woensdag 22 maart.
1 Joh. 2:3-6
Weten dat wij Hem kennen
Geestelijke gemeenschap met God is alleen maar mogelijk als een gemeenschap met de Vader en de Zoon. Alleen het werk van de Heere Jezus aan het kruis maakte het mogelijk dat mensen weer in de nabijheid van God kunnen verkeren. Johannes heeft duidelijk gemaakt dat zelfs wanneer we terugvallen in de zonde, die gemeenschap weer hersteld kan worden. Daarvoor is het alleen maar nodig dat wij erkennen gezondigd te hebben en dat wij een beroep doen op Jezus als onze Voorspraak bij de Vader. Ook in ons christelijk leven nu, blijft Jezus de bron van vergeving en verzoening met God.
In vers 3 van het tweede hoofdstuk spreekt Johannes over iets dat christenen moeten weten. Dat woordje “weten” is een favoriet woord bij Johannes. Het is zeker een van de belangrijkste doelen van het schrijven van deze brief, dat christenen iets weten. Zoals in het vijfde hoofdstuk: “Deze dingen heb ik geschreven…opdat u weet dat u het eeuwige leven hebt” (vers 13). Johannes wil ons ervan overtuigen dat wij zekerheid kunnen hebben over onze behoudenis ondanks het feit dat wij moeten erkennen dat wij soms in de zonde vallen.
Zekerheid dat wij Hem kennen
Wat moeten wij dan weten? We moeten weten dat wij God kennen. In het Nederlands komt dat niet zo duidelijk naar voren. Maar in het Grieks wordt twee keer hetzelfde woord gebruikt. Maar we kunnen nu eenmaal niet vertalen: wij weten dat wij Hem “weten”. Maar dat is wat er bedoeld wordt. Niet alleen maar God kennen, maar ook beseffen en weten dat je Hem kent. Dus de zekerheid er over hebben. Kennis hebben van iets is één ding. Maar weten dat je het weet en weten wat je precies weet gaat daar nog bovenuit.
Wij leven in een tijd die door velen wordt getypeerd als de zogenaamde “postmoderne” tijd. Dat is dus de tijd die volgt op de “moderne” tijd. Het gaat dan om twee manieren van weten. In de moderne tijd is het de wetenschap die werkelijk iets kan weten, door het doen van metingen en het verrichten van experimenten en dan het formuleren van nauwkeurige theorieën die moeten worden bevestigd door weer nieuwe experimenten. De moderne tijd is daarom zo afkerig van geloof. Geloven is ook een weten, maar dan een weten over iets wat je niet ziet en niet kunt tasten en meten. In de moderne tijd wordt het geloof daarom steeds meer gezien als een persoonlijk gevoel of een levenshouding die niet te bewijzen valt en daarom niet tot de wetenschap behoort.
In de postmoderne tijd spreken we vaak over een perspectief. Mensen zeggen vaak: wat betekent dit voor jou? Iedere mens heeft een unieke manier van kijken en een uniek standpunt. De wereld ziet er voor jou anders uit dan voor mij. Buiten de wetenschap bestaan er dus geen waarheden die voor iedereen geldig zijn. Er is alleen maar een oneindige hoeveelheid persoonlijke meningen. Dat is ook de kerk binnengedrongen, waar we niet langer zeggen: wat zegt de Bijbel over dit onderwerp? Maar waar we zijn gaan zeggen: hoe beleef jij dit? Wat betekent dit voor jou?
Als de Bijbel over kennis spreekt, dan is dat iets anders dan de wetenschap van de moderne tijd, en iets anders dan de persoonlijke mening van de postmoderne tijd. Kennis in de bijbel is een zaak van het verstand waarmee we God ook liefhebben en eren, maar ook een persoonlijke zaak, omdat het steeds een ontmoeting inhoudt. Wij kennen Jezus omdat we Hem liefhebben en Hij ons liefheeft. Er is sprake van een persoonlijke relatie, en niet alleen van een persoonlijk perspectief. Wij bedenken immers Jezus niet, maar wij geloven dat Hij zich aan ons geopenbaard heeft.
De test: kennen wij Hem werkelijk?
Dan kan de vraag opkomen, of wij Hem werkelijk kennen? Is dat nu echt waar dat wij Hem kennen? Het is niet genoeg allerlei dingen over Hem te weten en het is zeker niet genoeg allerlei meningen over Hem te hebben. Johannes komt ons nu te hulp met een test. Er is eigenlijk maar één manier om te beproeven of wij Hem werkelijk kennen. En als we deze test kunnen doorstaan, dan weten wij dat wij Hem kennen. Dan kan er ook zekerheid zijn dat wij Hem inderdaad kennen en dat dat geen persoonlijke mening is.
Hoe weten wij dan dat wij Hem kennen, met Hem in een persoonlijke en wederkerige relatie staan? Vers 3: “als wij Zijn geboden in acht nemen.” De zekerheid van ons geloof, van onze kennis van Hem en van onze relatie met Hem, vinden we in ons eigen gedrag. Wij onderhouden Zijn geboden, wij gehoorzamen Zijn woord. Dat betekent niet dat wij Hem alleen maar kennen, zolang wij geen zonde bedrijven. Zonde kwam immers voor in het leven van een christen en moest worden beleden en kon dan worden vergeven.
Bewaren of onderhouden van de geboden
We moeten goed begrijpen wat deze uitdrukking “in acht nemen”, of ook wel “bewaren” of “onderhouden” betekent. Dat woord duidt niet op een volmaakt leven volgens de voorschriften en regels. Het betekent wel dat de woorden van Christus voor ons gezag hebben, en dat ze tot ons hart doordringen. Het gaat er om dat wie in een relatie tot Jezus staat, ook Zijn woord serieus zal nemen en hoogachten. Zoals Johannes schrijft in het evangelie: “Als u in Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn discipelen” (8:31). Een vergelijking. Als je als zoon eraan twijfelt of je werkelijk van je vader houdt, zou je dan jezelf niet de vraag kunnen stellen of de woorden van je vader je werkelijk ter harte gaan? Als je die woorden achteloos naast je neerlegt, om het even wat hij zegt – als hij een opdracht geeft of als hij je probeert iets uit te leggen – bewijst dat dan niet dat jouw vader je onverschillig blijft?
Zo is het ook met ons. Wij weten dat wij Hem kennen, dat wil zeggen dat wij Hem liefhebben, als Zijn woorden ons ter harte gaan. Als we die woorden indrinken en ons eigen maken om er dan uiteraard ook nog eens naar te willen leven. Het gaat er dus om, zoals vers 5 duidelijk maakt, dat wij in Hem zijn, zoals een rank aan de wijnstok. Als je daarvan de vruchten ziet, dan weet je zeker dat je verbonden bent met de wijnstok. Dat is Christus in ons die deze vruchten tot stand brengt; met andere woorden, het gaat om de vrucht van de geest – Gal. 5.
In het Nieuwe Testament worden christenen niet voorgesteld als mensen die een bijzondere mening hebben over dit of dat. Het zijn niet alleen maar mensen die verzot zijn op mooie woorden zoals vergeving en verzoening. Het zijn niet eens mensen die zich feilloos aan de voorschriften en regels houden. Christenen zijn mannen en vrouwen die kunnen zeggen dat Christus in hun woont. Denk maar aan Gal. 2:20, waar we lezen “Ik leef; maar niet ik, maar Christus leeft in mij. Johannes vertelt ons dat wij geacht worden dat te weten.
Nu is het zeker van belang onze eigen ervaringen steeds weer te toetsen. Niet elke mening die bij ons opkomt is waar. Niet elke mening die verkondigd wordt op televisie, op straat of in de kerk, is de waarheid. We moeten dus niet kijken naar onze gevoelens, of onze ontroering, of onze gehechtheid aan de kerkdienst of aan een liedbundel. Johannes wil dat we onderzoeken of wij waarachtig in Hem geloven, door naar ons eigen gedrag te kijken. Natuurlijk zijn er ook mooie ervaringen; natuurlijk zijn er ook diepe gevoelens verbonden met het geloof. Maar we weten pas dat wij God werkelijk serieus nemen in ons leven, als wij ook doen wat Hij van ons vraagt.
Wandelen met God
Het leven met God wordt vaak voorgesteld als een wandeling. In Genesis horen we dat Henoch wandelde met God (5:24), en datzelfde wordt van Noach gezegd (6:9). Abraham krijgt de opdracht: “Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht” (17:1). Wie Jezus Christus volgt, “zal niet in duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben” (Joh. 8:12). Onze opdracht als christenen is het, om te “wandelen als kinderen van het licht” (Ef. 5:8). Het leven van een christen is een leven in de navolging van Christus. Daarom zegt Johannes in vers 6 dat wij moeten wandelen zoals Hij gewandeld heeft. Kijk naar Zijn manier van leven, maar Zijn gedrag, en kijk dan of in jouw leven iets van dat leven van Christus zichtbaar wordt. Als je in Hem bent, dan is het onvermijdelijk dat er iets zichtbaar wordt van Zijn leven in jou.
Jezus was een nederig en zachtaardig mens. Dat maakte hem ook de perfecte leraar zoals Mattheus ons duidelijk maakt: “Neem Mijn juk op u, en leer van Mij want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel” (Mat. 11:28, 29). Het is een eigenschap die niet hoog staat aangeschreven in deze wereld, waarin je geacht wordt stevig voor jezelf en je eigen belang te kunnen opkomen. Toch is dat de weg waarop Jezus Christus gegaan is en dus ook de weg die wij moeten gaan. Deze eigenschap van de Heer Jezus kun je bijvoorbeeld terugvinden in het gedrag, de levenswandel dus, van iemand als de apostel Paulus. De Korinthiërs zeiden van Paulus: “zijn lichamelijke aanwezigheid is zwak en zijn spreken is verachtelijk” (2 Kor. 10:10). Maar dat was nu precies de wijze waarop Paulus de nederigheid en de zachtaardigheid van zijn Heer heeft kunnen weerspiegelen. Hij wandelde in dat opzicht zoals de Heer Jezus gewandeld heeft.
Jezus heeft ook een diep verdriet gekend vanwege de zonde in deze wereld. En dan niet alleen maar over de zonde zelf, maar vooral over degenen die in de zonde verloren waren. Is dat ook is dat wij voelen? Is het duidelijk aan onze houding en levenswandel dat wij gebukt gaan onder de zonde en het onrecht dat in deze wereld heerst? Nu, dat is wat onze Heer heeft gekenmerkt en dat is dus ook de manier waarop wij in het leven moeten staan.
Boven alles zien we in Hem precies die karaktertrekken waarover Paulus schrijft in Gal. 5. Liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Dat zijn karaktereigenschappen die wij ontwikkelen in een levendige omgang met de Heer Jezus. Hoe dan? Door de Bijbel te lezen en te bidden samen met onze broeders en zusters in de gemeente, en door ons elke dag erop te richten dat we Zijn Woord ook doen. Dat wordt mede mogelijk gemaakt door een diepe kennis van de geboden en inzicht in de redenen daarvan. Toch hangt er niet veel af van ons eigen werk in dit opzicht. Uiteindelijk is het God Zelf die zó ons karakter vormt, zoals God zegt in 2 Kor. 3: “wij worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld” – namelijk het beeld van de Heere Jezus – “van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt” (2 Kor. 3:18).