Roddel, vals getuigenis en laster – van Jacobus tot de Chofetz Chaim

Roddel, laster, achter iemands rug spreken, belasteren, maar ook beklagen, of gewoonweg de geheimen verraden van een ander, luchtig over iemand spreken of hem dwaas noemen – het zijn allemaal verboden zaken die in de Christelijke ethiek zwaar moeten wegen. Zo vinden we dat zeer uitgebreid in de brief van Jacobus:

Jac. 3:8 Maar de tong kan geen mens temmen. Ze is een niet te bedwingen kwaad, vol dodelijk vergif. 9 Door haar loven wij God en de Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. 10 Uit dezelfde mond komen zegen en vervloeking voort. Dit behoort niet zo te zijn, mijn broeders.

Wat hier precies mee bedoeld is, is lastig te zeggen. Jacobus vermeldt wel dat de tong moeilijk te beheersen is, maar wat is nu precies toegestaan en wat niet?

Ik hanteer voor dit moment als vanzelfsprekend de tekst uit Mattheus 23:2,

“De Schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gezeten op de stoel van Mozes, al wat zij u zeggen te onderhouden, onderhoudt en doet dat.”

De vraag is dus, gezien onze onwetendheid over de concrete toepassing van de passage in Jacobus 2: wat zegt de Rabbijnse traditie over roddel, laster e.d.?

Hieronder een tekst die licht kan werpen op onze verantwoordelijkheid, die een invulling geeft van het verbod op roddel en laster (lashon hara) van  de 19e eeuwse Rabbijn Yisrael Meir Kagan die meestal als “Chofetz Chaim” wordt aangeduid, d.w.z. met de titel van zijn meest bekende boek.


Inleiding tot de wetten van het verbod op Lashon Hara en Rechilut, inleidend commentaar

In de liefde van de Gezegende voor Zijn volk Israël en Zijn grote verlangen naar hun welzijn – tot op het punt dat Hij hen “zonen” en “het deel van de Heere” en “erfdeel” noemde, samen met vele andere termen van genegenheid waaruit Zijn grote liefde voor Israël blijkt, nl. (Maleachi 1:2): “Ik heb U liefgehad, zei de Heere, enz.”, distantieerde Hij hen van alle vormen van kwaad, vooral van lashon hara (leugenachtig spreken) en rechiluth (roddel en laster). Want het zijn deze die de mensen tot ruzie en twist brengen en die heel vaak kunnen leiden tot het vergieten van bloed, […]

Een bijkomend groot kwaad dat door deze verachtelijke handeling teweeg werd gebracht: Het is bekend dat de zonde van de [oer]slang teweeg werd gebracht door de lashon hara die zij sprak tegen de Heilige Gezegend zij Hij, zeggende [tegen Eva]: “Hij [G-d] at van deze boom [de Boom der Kennis] en schiep de wereld,” waardoor Eva verleid werd hetzelfde te doen.  […] En hierdoor [d.w.z. lashon hara] bracht het Adam en Eva ertoe de wil van de Heilige, Gezegend zij Hij, te overtreden. Hieruit volgt dat wie lashon hara spreekt, zijn [de slang] eigenschap overneemt, die de schepping ondermijnt.

En ook de afdaling van Israël naar Egypte kwam aanvankelijk hieruit voort [d.w.z. uit lashon hara], nl. (Bereshith 37:2): “En Jozef bracht kwaad verslag van hen [de zonen van Lea] aan hun vader,” vanwaar het door de Hemel werd verordend, oog om oog, dat hij als slaaf werd verkocht, omdat hij hen ervan beschuldigd had hun broers [van de dienstmaagden] “slaven” te noemen. Hoewel Jozef   vergunning had om dit “kwade rapport” te brengen, zoals de exegeten uitleggen, moet worden opgemerkt dat dit hem niet baatte [en hij werd verkocht als slaaf].

En nogmaals, de hele reden voor onze huidige ballingschap is de zonde van de verspieders (zie Tehilliem 6:25-27): “En zij murmureerden in hun tenten [tegen het land]. Zij luisterden niet naar het woord van de Heere. En Hij hief Zijn hand [onder ede] tegen hen op… om hen in de landen te verstrooien.”[…] En talloze andere kwaden overkwamen ons vanwege deze ernstige zonde. Want alle wijzen van Israël die door koning Yannai werden gedood in de dagen van Shimon ben Shetach, de zwager van koning Yannai, werden ook gedood vanwege de zonde van rechiluth.

En vanwege de ernst van het kwaad dat in deze slechte eigenschap gevonden wordt, vermaant de Tora ons er specifiek tegen door een negatief gebod, nl. (Leviticus 19:16): “Gij zult niet lasteren tegen uw volk,” zoals hieronder zal worden uitgelegd (in tegenstelling tot woede, wreedheid en lichtzinnigheid en de andere verdorven eigenschappen, die weliswaar de majesteit van de ziel en haar vorm ondermijnen, en waarop op vele plaatsen in de Tora werd gezinspeeld, zoals uitgelegd in de woorden van Chazal – met dit alles is er geen expliciet negatief gebod tegen hen [zoals tegen rechiluth] in de telling van de 613 geboden van de Tora.

En we zullen nog een andere reden opmerken waarom de Tora ons expliciet tegen deze – lashon hara en rechiluth – vermaant. Want als wij ze in waarheid analyseren, zien wij dat zij bijna alle negatieve en positieve geboden omvatten die gelden tussen een mens en zijn naaste en vele tussen een mens en zijn Maker, zoals wij zullen uitleggen, als G-d het wil. Het is om deze reden dat de Tora ons hier uitdrukkelijk tegen vermaant, opdat wij niet verstrikt raken in deze kwade strik. Ik zal dit uitleggen met de hulp van de Gezegende. En hieruit zal overigens een groot voordeel volgen ten opzichte van vele andere halachoth. En ook zal de yetzer (de neiging tot het kwade) hierdoor misschien geslagen worden wanneer hij [de overtreder] de grote ravage en schade bespeurt die zijn spreken veroorzaakt. En hier begin ik, met de hulp van Hem die een mens kennis schenkt.

Eerst moeten wij de beginselen kennen van deze halachot van lashon hara en rechiluth. “Lashon hara” is geringschattend spreken tegen een vriend, en “rechiluth,” het vertellen van het slechte dat zijn vriend tegen hem heeft gesproken of gedaan.

[De beginselen]: Lashon hara en rechiluth zijn verboden, zelfs als het waar is, zoals hieronder zal worden uitgelegd. Ook geldt het verbod van lashon hara en rechiluth zowel in de aanwezigheid van de besprokene als niet in zijn aanwezigheid. Ook is er geen verschil tussen spreken en ontvangen, wat wij allemaal verder zullen uitleggen.

Een “ontvanger” van lashon hara is iemand die in zijn hart gelooft wat hem door zijn vriend wordt verteld, zelfs als hij hem niet helpt bij het vertellen, maar alleen in zijn hart de roddel en laster gelooft die hij heeft gehoord. Als hij het wel gelooft, wordt hij “de drager van een vals getuigenis” genoemd en overtreedt hij (Exodus 23:1): “Draag geen vals getuigenis.”


Inleiding tot de wetten van het verbod op Lashon Hara en Rechilut, negatieve geboden

Iemand die verhalen vertelt over zijn vriend overtreedt een negatief gebod, namelijk (Leviticus19:16): “Ga niet roddelen onder uw volk.” Wat is roddelen? “Zich volstoppen met woorden en van de ene naar de andere gaan, zeggende: “Dit en dat is wat iemand over u zei”; “Dit en dat is wat ik hoorde dat iemand u aandeed.” Wat hij zegt mag dan waar zijn, maar het vernietigt de wereld.

En er is een zonde die veel groter is dan deze – lashon hara, die is opgenomen in dit negatieve gebod. En dat is denigrerend spreken over iemands vriend, zelfs als wat gezegd wordt waar is. Maar iemand die vals spreekt [over zijn vriend] wordt aangeduid als een “motzi shem ra” [iemand die een slecht bericht verspreidt].

En de spreker of de ontvanger [van lashon hara] overtreedt ook (Exodus 23:1): “Ontvang [tissa] geen vals bericht,” wat ook gelezen kan worden als: “Verspreid [tassi] geen vals bericht,” zodat dit negatieve gebod zowel [de spreker als de ontvanger] omvat.

[…]

En zowel de spreker als de ontvanger overtreden (Leviticus 19:14): “En plaats voor de blinde geen struikelblok“; want ieder [d.w.z. zowel de spreker als de luisteraar] plaatst een struikelblok voor zijn vriend zodat deze expliciete negatieve geboden in de Tora zal overtreden. Maar er is in dit opzicht een verschil tussen de spreker en de luisteraar. Want de spreker overtreedt dit negatieve gebod zowel als er veel of als er weinig toehoorders zijn. Sterker nog, hoe meer toehoorders, hoe meer hij [de spreker] dit negatieve gebod overtreedt en een struikelblok plaatst voor velen.

Dat geldt niet voor de ontvanger. Het is mogelijk dat hij dit negatieve gebod niet overtreedt, tenzij hij op dat moment zelf de lashon hara of de rechiluth van hem [de spreker] hoort, zodat hij, als hij hem had verlaten, niemand zou hebben om zijn lashon hara aan te vertellen. Maar als er op dat moment, naast hem, verschillende toehoorders zijn, is het mogelijk dat de toehoorder dit negatieve gebod niet overtreedt, maar alleen anderen.

En dit alles, als hij kwam nadat de “laster” was begonnen. Maar de eerste luisteraar – ook al kwamen anderen daarna – overtreedt zeker op alle manieren, want de verboden daad werd door hem ingeleid. In ieder geval moet men goed opletten voor zulke metgezellen, om niet bij hen te zitten; want “hierboven” staan zij allen ingeschreven als “een gezelschap van goddelozen.” […]

En de spreker van lashon hara overtreedt ook (Deuteronomium 8:11): “Hoedt uzelf, dat u de Heere, uw G-d, niet vergeet,” wat een aansporing is voor de hoogmoedige van geest, want aangezien hij zijn vriend bespot en belachelijk maakt, beschouwt hij zichzelf blijkbaar als wijs en “een man onder de mensen.” Want als hij zijn eigen fouten kende, zou hij zijn vriend niet bespotten. En de uitspraak van Chazal in Sotah (4b) over de ernst van de zonde van hoogmoed is bekend, nl: Daardoor ontwaakt zijn stof niet voor de opstanding, hij wordt beschouwd als een afgodendienaar, de Shechinah jammert over hem, en hij wordt “een gruwel” genoemd.

En vooral, als hij in het beschamen van zijn vriend zichzelf eert, overtreedt hij zeker dit negatieve gebod, afgezien van het feit dat onze Rabbijnen (in hun heilige geest) hem “afgesneden” hebben van de komende wereld, zeggende (Yerushalmi Chagigah 12:1): “Iemand die zichzelf eert door de schande van zijn vriend, heeft geen deel aan de komende wereld.”

De spreker en de ontvanger [van lashon hara] overtreden ook (Leviticus 22:32): “En gij zult Mijn heilige naam niet ontheiligen,” in die zin dat er geen lust of lichamelijk genot is om zijn jetzer (neiging tot het kwade) over hem te doen verhevigen, zodat deze zonde wordt beschouwd als rebellie en het zich schaamteloos ontdoen van het juk van de Hemel; en hij ontheiligt daarmee de naam van de Hemel.

En soms overtreedt de spreker (Leviticus 19:17): “Gij zult uw broeder niet haten in uw hart,” zoals wanneer hij “in vrede spreekt” met zijn vriend in zijn aanwezigheid, en negatief over hem spreekt  tegenover anderen wanneer hij niet in zijn aanwezigheid is.

En veel meer [overtreedt hij] als hij hen uitdrukkelijk opdraagt hem niet te gaan informeren, in welk geval hij met zekerheid dit negatieve gebod overtreedt.

Soms overtreedt de spreker ook (Leviticus 19:18): “Gij zult geen wraak nemen en gij zult geen wrok koesteren,” zoals wanneer hij [de spreker] haat jegens hem koestert, nadat hij hem gevraagd heeft hem iets te lenen en hem dat geweigerd is; en daarna, omdat hij iets vernederends in hem ziet, maakt hij het openbaar voor anderen. Vanaf het begin overtreedt hij “Gij zult geen wrok koesteren” door de wrok in zijn hart te koesteren. En later, wanneer hij wraak neemt en het vernederende dat hij in hem heeft gezien openbaar maakt, overtreedt hij “Gij zult geen wraak nemen.” Maar hij moet de kwestie uit zijn hart wissen!

En als iemand opstaat en uit zichzelf tegen een ander getuigt over iets dat verboden is, terwijl daar geen voordeel uit kan voortvloeien ten aanzien van monetaire verplichtingen aangezien hij slechts één getuige is in de zaak, is het enige wat hij daarmee “bereikt” dat hij de ander een slechte naam bezorgt, en hij overtreedt daardoor ook het negatieve gebod van (Deuteronomium 19:15): “Eén getuige zal niet tegen een man getuigen voor elke overtreding en voor elke zonde,” en het gerechtshof moet hem daarvoor met zweepslagen straffen.

En dit alles wat wij geschreven hebben, geldt voor iemand die alleen spreekt of die alleen luistert, maar als hij zich aansluit bij een gezelschap van goddelozen en sprekers van lashon hara om hen te vertellen of naar hen te luisteren, overtreedt hij ook (Exodus 23:2): “Neig niet met de meerderheid tot het kwade,” wat een aansporing is om niet in te stemmen met of zelfs samen te gaan met boosdoeners, al zijn ze met velen.


 

Dit bericht is geplaatst in Chr. Ethiek, Jodendom. Bookmark de permalink.

3 reacties op Roddel, vals getuigenis en laster – van Jacobus tot de Chofetz Chaim

  1. Laetitia schreef:

    Bij toeval op uw site beland omdat ik bezig ben met ‘Geloof’ uit Geloof, Hoop en Liefde uit te vogelen. Aldus bij uw stuk en opname beland van Jacques Ellul over Geloofsvertrouwen. Waarachtig prachtig. Over die tong heb ik een anekdote: ik vervoerde schoolkinderen en regel nummer 1 is dat er niet gepraat wordt over anderen als die er niet is. Komt een tienjarige een half jaar later ‘juf, ik heb m’n moeder verteld van regel nummer 1 en die vroeg of u moslima bent. U bent geen moslima dus hoe kan dat dan?’ In dat halve jaar hebben we gefilosofeerd over de ziel, de dood en ga maar door. Ik word heel blij van uw stukken. Dank u wel voor het delen van uw inzichten.

  2. Geert Jager schreef:

    Dag Robbert
    Wat een indrukwekkend betoog n.a.v de tekst uit Jacobus. Er ligt veel wijsheid bij rabbijnen en dit is er één van. Hij graaft diep en daarmee maakt hij duidelijk dat je als mens alleen al op dit punt snel schuldig komt te staan t.o.v God.
    Hetzelfde geldt voor de Jacobus brief, een door en door Joods geschrift.
    Bij mij komt dan onwillekeurig de uitroep van Paulus in gedachten ‘Wie zal mij verlossen uit dit lichaam vd dood?’. Maar zijn vervolg ‘Gode zij dank, door Jezus Christus onze Here’ bepaald mij er dan aan bij, hoe diep de genade van de Heer gaat. Wat voor een vrijspraak het is als de Here Jezus zegt ‘Ik veroordeel je niet, ga heen en zondig niet weer’ en Zijn ‘ 70 maal 70 maal’. Het ontslaat je niet van je verantwoordelijkheid en ‘de tong’ in bedwang houden blijft en blijkt een levenslange opdracht, maar er is vrijspraak over de schuld. God zij dank, want die vrijspraak betreft niet alleen ‘de tong’, maar het geheel van zondig gedrag en het juk van de zonde.
    Nou, dit zij zo een paar gedachten die dit prachtige betoog bij me opriep
    Hartelijke groet
    Geert

    • Robbert Veen schreef:

      Dank voor je reactie, Geert. Ik zou nog iets anders willen benadrukken dan het oordeel over deze zonde en de noodzaak van vergeving, hoe belangrijk dat ook is. Is het niet ook een vreugde om te mogen weten wat God van ons vraagt? Ik heb bij het bestuderen van de Chofetz Chaim – een werk in uitvoering – vooral genoten van de helderheid en de concreetheid van zijn uitleg. Wat heerlijk te mogen begrijpen waarop Jacobus uiteindelijk doelt wanneer hij over de zonde van de tong spreekt. In mijn ervaring nemen wij de tekst van Jacobus vooral ernstig door geïntimideerd te raken. De zekerheid dat we in ons dagelijks leven ons onvoldoende van het belang van ons spreken bewust zijn, dat we anderen schaden door onze uitlatingen overheerst dan. Het is misschien wel een typisch Protestants reactie te noemen dat we meteen denken aan de genade die we nodig hebben om in het oordeel te blijven staan, op schuld gericht als we door Luther c.s. geworden zijn. Maar hier wordt de ethiek concreet gemaakt en bovendien verhelderd door de uitleg van de teksten uit de Torah die Gods intentie voor onze omgang met anderen verduidelijken. Dat geeft mij althans grote blijdschap.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *