Spreken over G-d en de Torah

Er zijn christenen die onophoudelijk spreken over G-d Ze weten alles wat er gebeurt in de wereld in verband te brengen met Gods intenties. Ze weten wat G-d wil en wat Hij doet. Ze citeren de Bijbel en spreken plechtig uit: “G-d zegt in Zijn Woord.” Elke gelovige is een profeet geworden, en de charismatische voorganger is een profeet op steroïden, want hij hoort zelfs nieuwe woorden van G-d.

Ze weten: “als we ophouden over G-d te spreken, staan we voor een immense leegte. Wij spreken onophoudelijk over G-d om deze leegte te verbergen.” Het woord G-d is de compensatie geworden voor een Afwezige, een oproep tot een wegvluchtende presentie, een magische formule, de illusie van een presentie die wordt opgeroepen door een vocabulaire. Het is de magie van de herhaling, “omdat ik het zeg en herhaal, daarom bestaat het.”
Het is zeker waar dat het woord “G-d” bestaat en het zou zeker erg zijn als we op geen enkele manier over Hem zouden kunnen spreken. Maar G-ds existentie wordt niet bewezen door het gebruik van het woord – de leegte blijft. Wie echter werkelijk in relatie staat tot G-d, spreekt niet voortdurend over Hem, of over het vertrouwen en het geloof in Hem. Dat wordt ten onrechte uitgegeven voor getuigen in hun proces waarin je niet bent opgeroepen. Wanneer we leven in de atmosfeer van G-ds presentie hoeven we hem niet tot een voorwerp in ons gesprek te maken. Zijn bestaan is dan voldoende, evenals de vreugde van Zijn presentie. Wanneer de volheid van Zijn aanwezigheid door ons ervaren wordt, hoe kunnen we daaraan dan nog toevoegen? Een minnaar schrijft immers alleen gedichten wanneer de geliefde afwezig is.
Dat voortdurende spreken over G-d, met heel die zekerheid en soms met venijn, is niet alleen bedoeld om de eigen onzekerheid te overstemmen. Het is evenzeer een poging om anderen te beïnvloeden. Mijn mening bevat steeds een uitnodiging tot weerwoord en tegenspraak. De weergave van de woorden van G-d is het einde van elke conversatie daarentegen. Men buigt of men kettert. Andere opties worden hiermee niet aangereikt.
Er zijn echter ook christenen die uit schuwheid helemaal niet over G-d spreken. Misschien wel als reactie op de massieve zekerheid van sommigen, durven zij geen verband te leggen tussen hun leven en de Heer van de werelden. De onbedekte leegte heeft bijna heel hun geloof in de diepte gedrongen. Wat nodig is, is het besef dat het Woord van G-d niet uit de hemel gehaald moet worden, en al evenmin van uit de overkant van de zee. De Thora van G-d is niet ver van ons, en laat ons zien wanneer en hoe de naam “G-d” zinvol kan worden gezegd. Het Woord van G-d is immers zo nabij, dat het in onze diepte spreekt, zodat we het niet onophoudelijk hoeven te herhalen, noch vermijden.

Deut. 30:11 Want ditzelve gebod, hetwelk ik u heden gebiede, dat is van u niet verborgen, en dat is niet verre. 12 Het is niet in den hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? 13 Het is ook niet op gene zijde der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan gene zijde der zee, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat wij het doen? 14 Want dit woord is zeer nabij u, in uw mond, en in uw hart, om dat te doen.
Dit bericht is geplaatst in Discussie, MEDITATIES, Meditaties (2). Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *