Kerkelijk recht en krom

 

I

Wat is de betekenis van kerkrecht? Dat is het geheel van regels voor het bestuur van de kerk in zoverre het een gemeenschap van mensen is, die een organisatie van hun activiteiten en relaties behoeven. Komt dat al voor in het Nieuwe Testament? Nee. Wel de verwijzing naar geboden en verboden in verband met huwelijk en echtscheiding. Wel de opdracht om bij geschillen tussen broeders – vermoedelijk geschillen over “burgerlijke” kwesties zoals eigendom en erfenis – niet te rade te gaan bij de wereldlijke rechtbank, maar bij de “heiligen”. (1 Kor. 6:1-5) “Is er dan niemand onder u die wijs is, zelfs niet één, die in staat zou zijn een oordeel te vellen in een geschil tussen zijn broeders?” (1 Kor. 6:5). Wel de opdracht om “buiten te sluiten” als een broeder zich schuldig maakt aan ontucht, hebzucht, afgoderij, laster, dronkenschap of diefstal. “Doe de kwaaddoener uit uw midden weg” (1 Kor. 5:13). Eigenlijk zijn dat de belangrijke aanwijzingen voor het kerkrecht. Het is maar de vraag of men daaraan gedacht heeft bij de opstelling van de regels, en of niet duidelijk is dat men doorgaans grote delen van dit “recht” uit het oog heeft verloren.

Maar is dat wel het onderwerp? Ik zei: “kerkelijk recht” en niet “kerkrecht.” Ik maak onderscheid tussen die twee. Wat is kerkelijk recht? Dat is het aan de gemeente van Jezus Christus onderwezen en de in de Schrift betuigde openbaring van de gerechtigheid die tussen mensen – gelovigen of ongelovigen – zopu moeten heersen. Kerkelijk recht is het ideale recht, dat ons ook leidraad moet zijn in onze houding tegenover de overheid, en die als basis dienen moet voor wat we kerkrecht moeten noemen. 

Nu is het doorgaans zo, dat men het evangelie ziet als een morele zaak, die zich niet laat verbinden met rechtsregels. Genade gaat toch altijd boven wet, en wij worden niet behouden door het navolgen van de wet en liefde is toch het antwoord op alle morele vragen? Dat heeft wel degelijk betekenis, en de verwijzing naar dergelijke beginselen is niet zonder kracht. Maar een wet-loos evangelie, een genade zonder ethiek, is in staat ongerechtigheid toe te dekken. We kennen de verhalen over de aarzeling waarmee men meldingen van sexueel misbruik in de kerk heeft ontvangen. De onwil en het onvermogen om resoluut te kiezen voor de slachtoffers en “de boosdoeners uit ons midden weg te doen.” Een bestuurlijk ethos van louter genade werkt zedeloosheid en zonde in de hand. Overplaatsing van een priester maakt geen einde aan misbruik, maar verspreidt het alleen. Ambtsherstel voor een gevallen dominee op grond van emotionele uitingen van berouw, is een klap in het gezicht van de slachtoffers.

Wanneer Jezus ons zegt dat onze “gerechtigheid groter moet zijn dan die van de Farizeeën” is dat geen aanbeveling van voor alomvattende vergeving, d.w.z. negeren van zonden. Grotere gerechtigheid is precies wat het woord zegt. Dezelfde Jezus laat ons merken dat Hij niet gekomen is om de Wet of de Profeten te ontbinden, maar om te vervullen. Hij is immers het einddoel van de Wet. Dat betekent geen afschaffing, maar juist intensivering van de Wet, ondanks de gelijktijdige aanscherping van de rol van de vergeving en de noodzaak van verzoening – waar mogelijk ook tussen mensen. 

 

II

 

Daarom mogen we deze tekst uit Deuteronomium (Dt. 1:16-18) lezen als een aanwijzing voor het kerkelijk recht – en daarmee ook als fundament voor kerkrecht.

We zetten het hier op een rijtje:

1. Er moeten rechters zijn – “is er dan niemand onder u die wijs is?”

Wanneer Mozes niet alleen de wet moet doorgeven, maar ook degene is die de wet uitlegt en toepast wordt zijn taak te zwaar. Blijkbaar zijn er veel conflicten over uitleg en toepassing. Blijkbaar is het volk Israël in de woestijn kwetsbaar voor zonden juist in de onderlinge verhoudingen. Vandaar de opdracht:

Geef voor uzelf (dus geen rechters uit het buitenland), ingedeeld naar uw stammen (dus representatief voor het hele volk), wijze (met praktische kennis van de Torah), verstandige (met een ontwikkeld oordeelsvermogen) ervaren (dus geen jonge mensen zonder levenservaring) mannen, dan zal ik hen tot hoofd (niet in politieke zin, maar wel zodanig dat zij als rechters gezag uitoefenen over de partijen in een geschil) over u aanstellen (zodat niemand zichzelf kan opwerpen als rechter in een zaak).

2.  De aanstelling van rechters behoeft instemming van het volk 

“Toen antwoordde u mij en zei: de zaak die u hebt gezegd te doen, is goed.” 

3. Rechtbanken moeten in verschillende “lagen” worden ingesteld

“…stelde hen tot hoofd over u aan, leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig en leiders over tien.”

4. Rechtbanken moeten worden ondersteund door ambtenaren, die aan het volk en niet aan de rechters verantwoording verschuldigd zijn.

“…en beambten voor uw stammen.”

5. De taak van de rechters is het luisteren naar een geschil dat wordt voorgelegd, niet dat zijzelf het initiatief daartoe nemen.

“Ook beval ik in die tijd uw rechters: “luister naar [de geschillen, d.w.z. datgene wat hier “tussen” broeders een conflict geeft].

6. De veronderstelling zelfs bij het conflict is, dat de partijen “broeders” zijn, d.w.z. zij in beginsel in een goede relatie (kunnen) staan.

Dat is een aanwijzing voor de rol die het rechterlijke oordeel moet spelen. Geen harde en onpersoonlijke gerechtigheid maar zoveel mogelijk het herstel van de geschonden relatie is het doel. 

7. Het oordeel mag echter niet alleen relatie-herstel zijn, het is geen “mediation”, maar er moet recht worden gedaan.

“Oordeel rechtvaardig tussen een man, zijn broeder.”

8. De rechtspraak moet zelfs “rechtvaardig” zijn wanneer er sprake is van een geschil tussen een Israëliet en een vreemdeling. Er moet recht worden gedaan.

Dat geldt uiteraard alleen maar voor de vreemdeling die in een of andere relatie tot de broeder staat: “…en de vreemdeling die bij hem is.” 

9. De rechterlijke uitspraak moet een zuivere toepassing van het recht in het onderhavige geschil zijn. 

“U mag niet partijdig zijn in de rechtspraak.” 

10. Er mag geen verschil worden gemaakt tussen aanzienlijken en onaanzienlijken, er mag een klasse-justitie zijn. 

Ook niet wanneer dat het gevolg zou zijn van een financiële drempel voor sommigen.

11. De rechtspraak moet zichtbaar zijn gevrijwaard van intimidatie en omkoping.

De rechtspraak zou kunnen verlopen langs politieke voorkeuren, er zou sprake kunnen zijn van belangenverstrengeling, omkoop, of intimidatie en bedreiging. Omgekeerd moet elke poging tot beïnvloeding van de rechterlijke uitspraak door derden worden bestraft. “Want de rechtspraak behoort aan God.”

12. Er moet ruimte zijn voor een hoger beroep en er moet dus een hoogste rechtbank zijn.

“Maar de zaak die voor u te moeilijk is, moet u bij mij brengen en ik zal die aanhoren.” Is dit een aanwijzing voor een Hooggerechtshof? Of voor een uiteindelijke politieke beslissing over de wetsuitleg? Een hoogste beslissing toewijzen aan Mozes zou beide kunnen betekenen.   Ook in latere tijd is het bij voorbeeld Salomo die tegelijkertijd als hoogste politieke en als rechterlijke macht optreedt. 

 

III

Wat te doen met deze aanwijzingen vanuit het Oude Testament? Is dit behulpzaam bij het beoordelen van ons kerkrecht? Zowel naar de theorie ervan als naar de praktijk? 

Toen een gemeente in Nederland om losmaking verzocht van haar predikant – vrij vertaald: ontslag vanwege het “niet meer vruchtbaar kunnen dienen van de gemeente” – begon een procedure van kerkrecht.

Een commissie zou de hoogste rechter zijn (1) – maar hadden zij kennis van het kerkrecht? Waren het theologen die het kerkelijk recht in de Bijbel kenden? Welnee. Predikanten, ouderlingen en een paar juristen dienden in de commissie. Niemand behalve de adviseur van de commissie – die al eerder als mijn aanklager was opgetreden – kon het kerkrecht aan ze uitleggen.

Hebben zij geluisterd naar het geschil? Welnee. Ze lieten alleen samenvatten wat al schriftelijk al gezegd was – de kerkenraad en hij. Hebben zij daarbij vragen gesteld en toelichting gezocht? Welnee. Het was alleen maar formeel. Hebben ze de kerkenraad het woord ontnomen toen ze met nieuwe en absurde beschuldigingen kwamen? (” Dominee heeft mijn advies inzake een belastingconsulent niet aangenomen dus is het iemand die nooit luistert…”) Welnee. In strijd met (5) dus. Werd er “recht”  gedaan? Werd het geschil besproken om te zien wat hier de waarheid was? Welnee. Het ging om de bevestiging van het voornemen van de kerkenraad, daarvoor moest een grond worden gevonden. Hebben zij die gevonden? Jazeker.  Ze bedachten een mooie truc: omdat de dominee niet uitdrukkelijk had gezegd dat hij het ontslag aanvocht – d.w.z. hij had die woorden niet letterlijk gebruikt, maar inhoudelijk op de redenen geantwoord van het verzoek van de KR – daarom werd zijn bezwaar afgewezen. In strijd dus met (9). 

Maar was dit alles in strijd met het kerkrecht? Welnee. Het kerkrecht was prima gevolgd. De verschillende commissies – KR, districtsvergadering, Commissie ambten – hadden gedaan wat volgens de kerkregels mocht. Die regels maakten het alleen mogelijk dat het kerkelijk recht, de Torah, de gerechtigheid volgens de Schrift met voeten werd getreden.

Zo hebben valse beschuldigingen, een atmosfeer die iedereen tot consensus dwong, een kerkenraad die liever moeilijkheden uit de weg ging dan ze op te lossen, een commissie die alleen de feitelijke breuk wilde bestendigen en formaliseren, precies tot het resultaat geleid van het soort van (on-)recht dat de samenleving zo vaak kenmerkt. 

Daarom wordt het tijd dat we gaan luisteren naar het jodendom, want Christenen hebben geen benul van wat gerechtigheid is. Omdat we de Torah niet kennen, en de Bijbel niet willen toepassen op de praktische vragen van dit moment.

Het kerkrecht kan ons niet redden voor onrecht.

Dit bericht is geplaatst in BIJBELSTUDIE, Discussie. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *